Woord: fluweel
fluweel , fêrwijl
, fluweel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
fluweel , fluweel , ferweel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Daarnaast soms nog ferweel (uitspr. fǝrweel). || Ze het ’en japon mit ferweel. ’En ferwele hoed. ‒ Evenzo in de 17de-eeuwse kluchten ferwiel. || Ja siet, om goos-wil, hy het al me (mee) ien ferwiellen broeck an! BREDERO, Klucht v. d. Koe 294. Vier Borsten, het ierst ferwiel, de tweede satyn, de derde zyd-beelt, ’t vierde van een heere saaitje, W. D. HOOFT, Jan Saly. ‒ Ook in het Stad-Fri. is fe(r)wiel bekend. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
fluweel , flewiël
, fluweel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
fluweel , flǝwâal , fǝrwâal, flǝwael ,
, fluweel. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
fluweel , ferwail , verwail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, fluweel. Ferwaileg. || verwail Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
fluweel , flewiel , ferwiel , zelfstandig naamwoord
, Verouderde dialectische variant van fluweel. Vgl. Fries flewiel, forwiel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
fluweel , fluwiel , fluweel, fleweel, fleweil, fleweeil, flewail, flew
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook fluweel (Midden-Drenthe, Zuid-Drenthe, Kop van Drenthe), fleweel, fleweil (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), fleweeil (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe), flewail (Veenkoloniën), flewiel (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), = fluweel Zie drag aaid jurken van fleweeil, het steeit heur ok aaid mooi (Eex), As een vrouwmèense in het fleweel was, nou, dan was dat deftig in het tuug, heur (Hgv), Hij zit op flewiel hij heeft het heel goed (Zwe), Het is zo zacht as fluweel (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
fluweel , fewiel
, (Gunninks woordenlijst van 1908) fluweel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
fluweel , flewiel , ferwiel, fleweel , zelfstandig naamwoord
, et; fluweel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
fluweel , flewêêl , ferwêêl , zelfstandig naamwoord
, fluweel Ook ferwêêl Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
fluweel , flewiejel
, fluweel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
fluweel , fleweel , zelfstandig naamwoord
, fluweel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
fluweel , freweel
, fluweel. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
fluweel , flewieël , fleweel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, tweede vorm Nederweerts; fluweel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
fluweel , freweel
, fluweel Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
fluweel , flewêel , zelfstandig naamwoord
, "fluweel, zachte, glanzend geweven stof; Henk van Rijen: fluweel (II:865); Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – floer zelfstandig naamwoord - fluweel (van Fr. velours); J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „fluweel"": „Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere apprêtuur. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen- of keper, waartusschen draden, die over grootere afstanden los liggen (Inslagfluweel). Door deze door te snijden en op te borstelen (velvet) ontstaat een pluche-achtig haardek: pool . fluuweejl (of: fleweejl ?), K 183 (= Tilburg)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
fluweel , flewie~l
, flewie~le , fluweel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |