elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: flinter

flinter , flitter , flittertje , beteekent een plakje of sneedje en wel dun als een loovertje, zoodat men het als ware ʼt weg kan blazen. Men zegt het van brood, vleesch, inzonderheid ham (schinke); een flittertje brood, dat is zulk een dun en onnoozel sneedje, dat men er haast den dag door zien kan; een flittertje ham, zoo fijn dat het als een schaveling voor het mes omkrult en niet veel dikker is dan postpapier. In ʼt Hoogduitsch is Flitter en Flitterchen, een loovertje, schilfertje, in ʼt Engelsch is flitter, flarde, lap; vergelijk plakke.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
flinter , flinters , [zelfstandig naamwoord] , snippers van papier, linnen enz. Ook Scho. Flinterknippen, niets van belang verrigten. , mv.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
flinter , flinters , stukken; “de aole haspel vleug in flinters”.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
flinter , [klein stuk] , flinters , meervoud , stukken; an flinters sch(i)eeten, stuk schieten.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
flinter , flinters , (van Ankum); de flesch is in flinters gevallen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
flinter , flietertje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Hetz. als fliestertje; zie aldaar en vgl. fluter. || ’En flietertje koek.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
flinter , fliestertje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Een dun schijfje van iets. || Een fliestertje koek. Wat geef-je me ’en fliestertje. ‒ Evenzo in het Stad-Fri. fniesterke. Vgl. flinster, dat op Urk gebruikelijk is voor een dun stukje (Taal- en Letterb. 6, 32). ‒ Soortgelijke bet. hebben ook fluter, fliert, flard, flord; zie aldaar.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
flinter , flistertien , onzijdig , dun sneetje bijvoorbeeld brood
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
flinter , flenter(s) ,   ,   , flard(en): An flenters was ’t! Zie slemp; fazzes.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
flinter , flinter , [zelfstandig naamwoord] , flard, stuk. || flitter; vlinder , (Hogeland, Westerkwartier, Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
flinter , vlinder , [zelfstandig naamwoord] , 1 flenter, stuk. Der is gain vlinder meer van hail. Auto vloog in doezend vlinders.; 2 lapje, flard. Is gain vlinder van overbleven.; 3 dun sneetje. n Vlindertje stoet.; 4 scherf. ‘t Glas is aan vlinders. Hogeland, Westerkwartier en Westerwolde flinter. || flinter
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
flinter , flistr , zelfstandig naamwoord, mannelijk , flistrs , flistrken , dun plakje
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
flinter , flistertje , flittertje , dunne snee roggebrood
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
flinter , vlinder , flinter, flenter , stuk
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
flinter , flenters , flinters , zelfstandig naamwoord, meervoud , Spaanders, in de zegswijze an flenters, tot spaanders, totaal kapot. | Hai sloeg alles an flenters.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
flinter , flinter , mannelijk , flintere , flinterke , stuk. In flintere sjlaon: in kleine stukjes slaan. In flintere riete: in stukken scheuren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
flinter , flinster , flienster, fleenster, fleinster, fliester, flinste , flinsters , Ook flienster (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), fleenster, fleinster (Zuidwest-Drenthe, zuid), fliester (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe), flinster (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Kop van Drenthe), flister (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) flinter (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), flitter (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe) = 1. scherf, splinter Der is een flisterie van dat koppie of (Eex), Der is een flienster varve of (Wsv), Hij was an het boomkappen mit de biele, det de fleensters vleugen der of (Pes), De smid har een fleenstertie iezer in het oge kregen (Bei), Het was in diggels en fleensters vleugen in scherven en splinters (hi) 2. (vaak verkl.) dun plakje, dun sneetje, reepje Aj brood ofsnieden, moeje mij niet zo’n flister doen (Klv), Doe mij mar een flinstertie van die keze (Nije), Hij kreeg een flinstertie spek op het brood (Vle), Wat bint dat jao dunne flitters van pankoeken (Oos), Ie moet niet zukke dunne fleensterties koke ofsnien (Hijk), Der mus nog een fleenstertien tussen, doe paste het (Pes), Der lig een flisterie ies op het waoter (Zui) 3. een geringe hoeveelheid (Zuidwest-Drenthe) Hij had mar een flienstertien botter op de boterham (Mep) 4. tenger vrouwtje (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, noord) Dat dat wiefien nog zu’n bulte wark verzet; het is maor zu’n flistertien (Nam)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
flinter , flidderke , zelfstandig naamwoord , velletje, ’N flidderke wost. Een heel dun plakje worst.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
flinter , flinter , flendertien, flittien, flittertien, flinter, fleen , zelfstandig naamwoord , et 1. dun plakje, snipper kaas, brood, koek, hout e.d. 2. dun en hard afgesprongen deel, scherfje, schilfertje 3. dun, tenger vrouwtje
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
flinter , fliestertie , zelfstandig naamwoord , fliesterties , [O] flintertje, schijfje, splintertje, dun laagje, dun sneetje Ik eet saeves maor twêê klaaine fliesterties brôôd Zie ook hintertie
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
flinter , fliester , flitter, flikker, flinter , 1. dun plakje, schijfje; 2. dunne snee brood.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
flinter , flidderke , zelfstandig naamwoord , velletje, dun schijfje (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal