elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: flenter

flenter , [bijdehand kind] , flenter , bijdehand kind.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
flenter , flenter , zelfstandig naamwoord , 1. Iemand die hard of gejaagd (heen en weer) loopt. 2. Iemand die steeds de hort op is. Zegswijze an de flenter gaan, op hol slaan, het op een loopje zetten.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
flenter , [dunne snee brood] , fledder ,  fleter, flensje , dunne snee brood.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal