elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fleer

fleer , flér , vrouwelijk , oorvijg. Kil. flere, alapa.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
fleer , fleer , voor eene geduchte klap, slag of oorvijg, meest boertende.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
fleer , flèr , mannelijk , [weinig gebruikelijk] oorveeg.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
fleer , flèr , mannelijk , flère , oorveeg.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
fleer , fleer , klap met de vlakke hand tegen de wang of om de ooren; ’n fleer tegen de kop = ’n fleer an de bek zooveel als oorveeg. Noord-Brabant fleers, flier = slag; v. Dale fleers = slag, schop. Vgl. anwaisel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
fleer , fler , (flèr, met gerekte e) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Slag, draai om de oren (Krommenie). Zie op fleers I. || Hij kreeg ’en flèr.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
fleer , fleers , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , 1) Klap, draai om de oren. Ook elders gebruikelijk (VAN DALE). || As je niet weggane, krijg-je ’en fleers. ‒ Vgl. KIL. flere, slag. Utrechts flèr, draai om de oren, fléren, slaan, en VAN DALE (gewestelijk) fleren, op slordige wijze afvegen, b.v. hij fleerde er met zijn mouw langs. ‒ Vgl. fleerzen. 2) Slappe, brijachtige massa; in het bijzonder van koedrek. Hgd. kuhfladen. || Trap niet in die fleers. Gaan niet te dicht bij die koe staan, aars krijg-je anstonds nog ’en fleers. ‒ Evenzo in de Beemster (BOUMAN 27). Vroeger ook elders in Holl.; vgl. Klucht v.d. Pasquilmaecker voor den Duyvel 21: “Hy drayde een dunne flers op de kruyn van Jan Pieters backhuys”. ‒ Vgl. KOOLMAN op flarre, en zie fleren, fleerzen, flaars.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
fleer , fleer* , vgl. anwaisel *, ’t komt ook bij v. Dale voor; verder beteekent het: vlek of streep, door wrijving met een vuil voorwerp of door een vocht ontstaan, vergel. slier * en gleer [van gleeren *], v. Dale heeft het gewestelijke werkwoord “fleren.”
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
fleer , fleer , klap. - En fleer om-ie kop, een slag, klap om je ooren.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
fleer , [lichtzinnige vrouw] , fleer , vadsige, slordige, lichtzinnige vrouw (Wdb. III, 4531).
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
fleer , fleeres , flap, gek.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
fleer , fleer , flier; fliere , [zelfstandig naamwoord] , 1 stevige slag in ‘t gezicht. n Gòie fleer aan oren, aan bek; 2 streek met een vuile hand. Smeren en fleren zitten der op ‘t glas. Hai het n fleer op zien maauw = een streek verf, vet enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
fleer , fléêr , klap, slag, oplawaai ’n Goei fléêr án d’ore verkope..
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
fleer , fléêr , snelle, maar niet al te secure vrouw ’t Is ’n hel fléêr!; vrouw die zich beter voordoet dan ze is. [Lan]
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
fleer , fleere , slag in ’t gezicht
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
fleer , fleer , zelfstandig naamwoord , Variant van influenza | Hai het ’n sneer van de fleer had.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
fleer , flere , draai om de oren.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
fleer , flèer , fleer, flère, flere, flier , flèren , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook fleer (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe), flère (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, wb), flere (Veenkoloniën, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, mc), flier (Midden-Drenthe in bet. 1.) = 1. klap, slag Hij kreeg een flèer van die takke, doe hij deur de bos leup (Pes), Hij kreeg een flèer um de kop (Sle), ...um de oren (Mep), ...an de bek (Hoh), Een flère an kriegen zich iets hebben laten aansmeren (Smi), Der is gien flèer an gelegen het is niet veel soeps (Pes), Hij kreeg een beste flèer nao werd achteraf belasterd (Sle), Kriej een flère uut de panne, dan staoj beteuterd te kieken veeg (Smi) 2. klodder, veeg, laag vuil Hij kreeg een flère modder op zien jasse (Hgv), Wat hej daor veur een flèer an de bek (Sle), Der zaten goeie fleren op de glaozen van de vogels (Een), Daor um huus toe was het iene fleer modder (Dwij) 3. vlaag, grote hoeveelheid (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) De regen kwam bij fleren (Dal) 4. grote lap, grote hoeveelheid Hij hef een grote fleer laand (Zey), Boer J. hef mij daor op het neie laand een flere eerpels op verbouw, ie kunt het niet ofkieken (Smi), Hie haalt der een flèer of veel gras (Sle), Der stait nog een hail fleer op (Zui), Een fleer pepier van de kaante of trekken (Zdw), Een flere geil spek... (Ruw), ook gezegd van een snee brood (Zuidoost-Drents zandgebied) of een flink stuk koek (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), Dat is een grote fleer worden, die eerste koek dikke, grote nieuwjaarskoek (Exl), Het is een hele flère um te varven, heur! een heel stuk (Mep), Hie hef flèren van handen (Sle) 5. lap, doek, dweil (Veenkoloniën) 6. val (Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij meuk een flèer in de modder (Hgv) 7. slordige vrouw, slons (Zuidwest-Drenthe, zuid)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fleer , flier , flieris, flèris , flieren , (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook flieris (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), flèris (Zuidwest-Drenthe) = klap Zie gaven die jong een goeie flier(is) um de oren (Sle), zie ook lieris, flèer
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fleer , fleer , klap, oorvijg. moete’n fleer hebben?, moet ik je een klap geven? zie ook muilpeer.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
fleer , fleer , flèèr , (Kampen) oorveeg. Ook: flèèr (Kampen), flater (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
fleer , flèèr , zelfstandig naamwoord , klap, pats. zn - straatmeíd, straotflèèr. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: flaneren.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
fleer , fleern , klappen, meppen. Ik krege ’n paer slimme fleern um de aorn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
fleer , flèèr , klap , Héd'de wél'les 'n flèèr teege’new órre gehad, dé zal nie lang duure és ge zóó durgô. Heb je wel eens 'n klap tegen je oren gehad, dat zal niet lang duren als je zo doorgaat.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
fleer , fleer , flere, flieris , zelfstandig naamwoord , de; 1. scheut, laag vloeistof, grote spatter, platte laag van uitwerpselen e.d.2. flinke groep 3. klap (die men krijgt, geeft)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
fleer , flèr , zelfstandig naamwoord , flère , flèrke , brijachtige , (brijachtige substantie) flèr (meestal gezegd van braaksel of uitwerpselen)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
fleer , flèèr , flinke klap. in uitdrukking, “mot ‘k oew ies ‘n flèèr rond oew ôôre gêêve?”, “moet ik jou eens een flinke klap rond je oren geven?”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
fleer , flèèr , opgroeiend meisje, dat zich enerzijds opzichtig gedraagt en daardoor de aandacht van jongens trekt, maar anderzijds zich nog kinderlijk voordoet , zon grwôte flèèr, motte gij nog knikkere? = zo’n grote meid, moet jij nog knikkeren?-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
fleer , [bijdehand] , flèèr , bij de hand, uitgekookt , zij is un flèèr zij is een bijdehand iemand
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
fleer , flädde , flarre , losbandig meisje of vrouw (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
fleer , fleer , fleere , 1. praatzieke vrouw; 2. draai om de oren.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
fleer , fléér , fleer, flierts , zelfstandig naamwoord , manziek meisje (Eindhoven en Kempenland; West-Brabant; Helmond en Peelland); fléér; klap, slag (Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; West-Brabant); flierts; manziek meisje (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
fleer , flaêr , flaer , zelfstandig naamwoord , flaere , flaerke , oorvijg
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
fleer , flaer , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , flaere , klap, oorvijg
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
fleer , flèèr , zelfstandig naamwoord , fleer, klap, slag; Cees Robben:  Ik zal oe sebiet en flèèr verkôope (19870814); Henk van Rijen: 'K-za oe sebiet un flèèr verkôope' - ... een opdonder geven; Frans Verbunt: ene krèùkezèèker mòkt gin verschil tussen en flèèr, en peut èn en pèèr; Stadsnieuws: Agge nie ophaawt zakkoe es en flèèr verkôope dè oewe kòp vort nòr oe kont kan kèèke (020809); WBD III.1.2:32 'fleer' = slag; ook: 'peer, veeg, opdoffer, maai, hengst, enz.’; WBD III.1.2:36 'fleer' = muilpeer; ook:'kaakslag, peer'; WBD III.1.2:42 'fleer' = oorveeg; ook: 'lel, oorvijg, veeg, opneuker' enz. A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - flèèr - oorveeg, klap tegen wang of oren
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
fleer , fleer , harde, ongecontroleerde trap tegen de bal
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal