Woord: fidderen
fidderen , fidderen , zwak werkwoord
, bibberen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
fidderen , fidrn , zwak werkwoord
, hevig beven. De bokse fidrt miej an t gat, ik sta te rillen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
fidderen , [rillen] , fidderen
, rillen, trillen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
fidderen , fidderen , fitteren
, fidderen, efidderd , rillen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
fidderen , fidderen , werkwoord
, fidderen, efidderd , trillen, rillen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
fidderen , [beven] , fidderen
, beven van zenuwachtigheid (Oldebroek, Wezep). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |