Woord: lijkewel
lijkewel , liekewel
, (gelijke wel) = evengoed; Friesch lykwol, Zweedsch likväl, Hoogduitsch gleichwohl. Neder-Betuwsch lijkewel = evenwel. – In ʼt Nederlandsch verouderd, maar nog bij Kil. lijckewel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lijkewel , liekewel , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 even goed. Gaais ook mit? - Nee? Liekewel, ik goa tòch. ‘t Is ter lieke wel om = ‘t is ook goed; 2 evenwel. Liekewel haar ik ‘t nooit op hom begrepen. , (Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
lijkewel , liekewel , liekwiels, liekwels , bijwoord
, 1. niettemin, echter, toch 2. net zo goed, eender Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lijkewel , [evenwel] , liekewel , liekewels
, evenwel, evenzo. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |