Woord: entegen
entegen , [tegemoet] , intégen , bijwoord
, te gemoet; (i)eemand intégen kommen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
entegen , intégen
, H(i)ee kwam mîn intégen. Ik gong ’m intégen, tegemoet. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
entegen , intiiegen , [iñtīen̥]
, tegemoet, ook: tegen. Ik hebbe der neit in tiiegen, of: op tiiegen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
entegen , ientegen , [bijwoord]
, zie: entegen. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
entegen , inteeng , bijwoord
, tegemoet Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
entegen , integen
, (iemand) tegen komen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
entegen , integen
, 1. tegen. 2. tegemoet (integen goan = tegemoet gaan). Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
entegen , inteeng
, 1. tegen; 2. tegemoet. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
entegen , inteegn
, tegemoet. Aj de weg naor ons huus niet weet, dan zak oe wel ’n entien inteegn komm. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
entegen , [tegemoet] , entegen
, 1. tegemoet; 2. op tegen (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |