elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: els

els , els , voor: elzenhout; da’s els = dat is elzenhout.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
Els , [voornaam] , else , schimpnaam voor eene kwade meid of vrouw. Zal staan voor: Elsje. In Gron. is: elske! zooveel als: domme meid!
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
els , els , vrouwelijk , els (priem).
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
els , elze , vrouwelijk , els (priem).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
els , elze , vrouwelijk , elzen , els (boom).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
els , els , stof die eene oude el breed is; ’t is el’s = ’t goud is ’n el brijd = ’t is elsgoud = ’t het elsbredte. Gevormd als: manslengte, enz. Zie: el.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
els , elsem , mannelijk , Els, schoenmakersgereedschap.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
els , eller , zie eldern *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
Els , [toponiem] , Els , dĕn Els, naam van een strook land.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
els , elsem , mannelijk , elsems , Els, schoenmakersgereedschap.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
els , els , elze , [zelfstandig naamwoord] , 1 een speldje steken bij.; 2 sterven. - Er zijn span-elzen, rij-elzen en steek-elzen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
els , els , [zelfstandig naamwoord] , ook: elzenboom (Westerkwartier) =eldernboom. Aldaar ook elzenhòlt, elzenpròp enz.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
els , eals , zelfstandig naamwoord, mannelijk , elzeboom
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
els , els , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze ientje om de glazen els sture, iemand om een fopboodschap sturen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
els , aels , vrouwelijk , aelze , aelske , els.; schoenmakersgereedschap.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
els , aels , mannelijk , aelze , aelske , elzenboom of struik, Alnus glutinosa.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
els , aels , mannelijk , jenever, gestookt volgens geheim recept onder toevoeging van een aftreksel van de bittere alsemplant (een Limburgse specialiteit), “’n Aelske is gout veur de wurm”, zach ich taenge Lewie. “Nei”, zach dae: “’n Aelske is sjlėch veur de wurm”. “Meh nei Le
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
els , elsie , zelfstandig naamwoord , els. ’n Werktuig onder andere gebruikt in de schoenmakerij.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
els , els , elsen, else , elzen , Ook elsen (wb), else (wm, in bet. 3.) = 1. els Een els is um gaoten in leer te steken (And) 2. (vaak verkl.) sloof, onnozel vrouwspersoon (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Ze stiet op het schoelplein vake allend, maor het is ook zo’n else (Noo) 3. snibbig vrouwspersoon (wb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
els , els , 0 , elzen , els Die pöppels bint verkoft en no gaow der elzen potten (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
els , nelsen , nelsem , (Gunninks woordenlijst van 1908) els. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nelsem (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
els , elsem , els, priem. Met elsem en pikdraod, daor wârk ’n schoemaeker met.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
els , elze , els. Langs de bèèke stiet ’n rieje elzn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
els , elze , elze-, elzen- , zelfstandig naamwoord , de; els
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
els , elze , zelfstandig naamwoord , de; puntig gereedschap waarin de spleute past en met behulp waarvan men deze door de pas aangemaakte bos stro steekt; zie spleutestikker
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
els , els , uitdrukking , In d’n els legge Door elzen beschermd worden Den bôôgerd lee rommetom in d’n els De boomgaard werd rondom beschut door elzen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
els , èls , zelfstandig naamwoord, mannelijk , èlze , - , els , (boom)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
els , èls , zelfstandig naamwoord, mannelijk , èlze , - , els , priem VB: 'nne Sjoester gebruk 'n èls dy kroomp of réch kênt zién.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
els , èls , zelfstandig naamwoord, mannelijk , èlze , - , els , ('n Èlske: glaasje Limburgse kruidenbitter)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
els , elsum , elze , priem.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
els , elsie , zelfstandig naamwoord , schoenmakerspriem (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
els , aels , vrouwelijk , aelse , aelske , 1. priem 2. struik 3. alcoholische drank uit Beek (Limburg), soort kruidenbitter
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
els , els , zelfstandig naamwoord , elske , Limburgse kruidenbitter
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
els , aels , els , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , aelse/elze , aelske/elske , els, priem
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
els , aelske , elske , aelskes/elskes , (verkleinwoord) elsebitter
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal