Woord: elastiek
elastiek , elestiek , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 een rekbare stof of een voorwerp daarvan. Elestieken in de schounen.; 2 vermogen om te rekken. Der zit elestiek in. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
elastiek , ellstiek , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, elastiek Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
elastiek , illestiek , mannelijk
, illestiekske , elastiek(je). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
elastiek , stiek
, kouseband van elastiek Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
elastiek , hillestiek , illestiek, hêlestiek, êlestiek , zelfstandig naamwoord
, Het elastiek. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
elastiek , stiek , zelfstandig naamwoord
, 1. Elastiek, elastieken band. 2. (Fop)speen, o.a. in de samenstellingen flessestiek, rinkiesstiek. Vgl. Fries styk. Verkleinvorm stiekie. Elastiekje. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
elastiek , illėstik , mannelijk
, illėstikke/lèstikke , illėstikske , elastiek, zie het oudere: lėstik.; léstik elastiek Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
elastiek , stiek
, elastiek. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
elastiek , stiek
, elastiek. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
elastiek , stiek
, 1) snelbinder; 2) kousenband. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
elastiek , ellestiek , elestiek, elkstiek
, elastiek. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: elestiek, Gunninks woordenlijst van 1908: elkstiek (Kampen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
elastiek , stiek , stieke , zelfstandig naamwoord
, elastiek, bn - rubber, verende, rubberachtige substantie, snelbinders van een fiets. N’n stieken bal. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
elastiek , èllestiek
, elastiek, rek , D’n èllestiek is ût men sokke, ze zakke ammel af, duu'ter mér'res nuuwen in. De elastiek is uit mijn sokken, ze zakken telkens af, doe er maar eens nieuwe in. D’n èllestiek is’ser ût. De rek is er uit. Zo gaat het niet verder, hij begint oud te worden. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
elastiek , ielestiekien , illestiekien, hielestiekien, helestiekien , zelfstandig naamwoord
, et; elastiekje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
elastiek , ielestiek , hielestiek, helestiek, elestiek, illestiek , zelfstandig naamwoord
, et; elastiek Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
elastiek , eelestiek , zelfstandig naamwoord
, eelestieke , eelestiekie , elastiek, kousenband We drooge vroeger zwarte gebraaide kouse, die mèd elestieke mè gepse bove de knie wiere vasgehouwe Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
elastiek , illesjtik , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, illesjtikke , illesjtikske , elastiek , VB: D'n illesjtik van m'n oonderbrook ês oétgelémeld, dalik hynk ze mich op m'n veuj. Zw: 't Ês get of 'r van ollessjtik ês: hij is erg lenig Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
elastiek , [elastiek] , stiek
, 1. kousenband; 2. snelbinder Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
elastiek , ellestiek
, elastiek. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
elastiek , illestiek
, elastiek. zie ook “ellestiek”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
elastiek , elestiek , stiek , zelfstandig naamwoord
, elestiekien, stiekien , elastiek. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
elastiek , stiek
, stieke , stiekske , 1. elastiek, 2. kousenbanden waarmee vrouwen hun kousen ophielden toen er nog geen jarretels waren, 3. snelbinders op een fiets, 4. elastiekje om mo , 1. stiekskes zen altij makkelijk agge ze bij d’haand et = elastiekjes zijn altijd gemakkelijk om bij de hand te hebben - 2. m’n stieke zakke altij af = m’n kousenbanden zakken altijd naar beneden - 3. agge gin stieke op oew fiets et kunde ok nwoojt iets meeneme = als je geen snelbinders op je fiets hebt kun je nooit iets meenemen - 4. waor hedde de stiekskes gelaote, want m’n mouwe zakke af = waar heb je de elastiekjes gelaten, want mijn mouwen zakken af Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
elastiek , stiek , illestiek
, elastiek , De stieke van de wèckflésse zén versleejte. De elastieken van de weckflessen zijn versleten. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
elastiek , [elastische kousenbanden] , stiek , stieke
, elastiek; stieken, elastische kousenbanden. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
elastiek , illestiek , zelfstandig naamwoord
, elastiek (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
elastiek , stiek , zelfstandig naamwoord
, elastiek (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
elastiek , illestiek , mannelijk
, illestieke , illestiekske , elastiek , Det wècht haet bein van illestiek: dat kind is erg lenig. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
elastiek , illestiek , illestiekske , zelfstandig naamwoord
, ook aangetroffen: èllestiek; Henk van Rijen: elastiekje; Naarus– As ge daor op dè zulderke komt ziede vliegtuigmodelle en teekeninge en plaote, ’t is net in museum. Zweefvliegtuige hangen mee touwkes aon ’t zolder, d’r zèn ok motervliegtuige bij mee innen houteren schroef en illestieke moters. [bron?]; Elie van Schilt – Er waren toen ok nog meesen mee un kofferke op hunne rug, die verkochten knupkes, gaoren, illestiek en nog veul meer dingen, ut waren mist woonwaogen-meesen, die zo hun kosje scharrelden. (bron?); Lodewijk van den Bredevoort – Tegen enne bol schuppen, enne prop papier, meej ellestiekskes verend gemokt. Die ellestiekskes kregen we deur enne fietsbaand aon ripkes te knippen en die dan om dieje prop papier te spannen. Asset un bietje meej zaat koste der wel un ketier tegen aon schuppen, veur de ellestiekskes der allemol wir af waren gesprongen. (ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD III.4.4:208 'gumelastiek' = rubber Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
elastiek , illestiek
, elastiek Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |