elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dut

dut , dü̂tte , vrouwelijk , Van een meisje boven de 28 jaar zegt men: z(i)ee hef de dütte d’r op. Men weet, dat de gangbare achtentwintigen een dut of deuk hadden. Gron.: de klop is t’r op d.i. ze is de 28 gepasseerd.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
dut , dütte , vrouwelijk , Van een meisje boven de 28 jaar zegt men: z(i)ee hef de dütte d’r op. Men weet, dat de gangbare achtentwintigen een dut of deuk hadden. Gron.: de klop is t’r op, d.i. ze is de 28 gepasseerd.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
dut , dut , geriëdschap um ennen duts te make.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
dut , [deuk] , dut , dutte , deuk (in een hoed).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal