Woord: duivelsnaaigaren
duivelsnaaigaren , duvelsnaigoaren
, windsel, vicia sepium; Limburg duvelsniejgare; Oostfriesch düfelsneigârn, Hoogduitsch Zaunwicke, Heckenwinde; v. Hall: nachtwikke, ook wel: duivelsch naaigaren, de ruige Linze, ervum hirsitum, wikerwten in het westen onzer provincie. Neerl. Plantensch. p. 59. West-Vlaanderen duivelsnaaigaren = kruisdistel. (Het schijnt dat hier van twee variëteiten sprake is.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
duivelsnaaigaren , duvelsnaaigoaren , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 heggewikke, vicia sepium, algemeen onkruid in heggen enz.; 2 kleefkruid, riepeltòcht of tongel.; 3 warkruid, cuscuta, woekerplant op klaver. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
duivelsnaaigaren , [plant] , duvelsneigoaren
, parasietplant. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
duivelsnaaigaren , duvelsneigaoren , 0
, (Zuidwest-Drenthe, zuid) = klimplant, Cuscuta De hiele hegge zit vol mit duvelsneigaoren (Geb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
duivelsnaaigaren , duvelsni’jgaoren , zelfstandig naamwoord
, et 1. warkruid 2. kleefkruid Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
duivelsnaaigaren , duvelsneigören , zelfstandig naamwoord
, duivelsnaaigaren (aanduiding van verschillende planten). Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
duivelsnaaigaren , [warkruid] , duvelsneigaoren
, warkruid (cuscuta) (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |