Woord: dronken
dronken , drōnkent
, (Veenkoloniën, Stad-Groningsch) = dronken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
dronken , dronkend
, Evenals in: nakend, hoort men in dit woord een parag. d. ’n Dronkende kérel. H(i)ee was dronkend. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
dronken , dronkend
, Evenals in: nakend, hoort men in dit woord een parag. d. ’n Dronkende kérel. H(i)ee was dronkend. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
dronken , dronke , ,
, dronken, wordt in Katwijk zelden gezegd. Omschrijvingen zijn: Hij hâat de hòògte skeep. Skeep hebbe, (ingeladen hebben, hier de volle hòògte van een flesch). Hij is fan de kist. Hij is löls. Hij hâad de lamp an. Hij hâad natte kouse. Hij is in de kroote. Hij is half om; skeef; kiekes. Hij hâad ’n snee deur z’n neus. Hij hâad de vracht. Hij hâad de vracht skeep. Ook nog: hij hâad ’n stik in z’n kraeg. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
dronken , dronken , dronkend , [bijvoeglijk naamwoord]
, n Dronken keerl, ook als samenstelling met de klem achter: n dronkenkeerl. Spr. Wat ain dronken dut, mout e nöchtern ontgellen (bouten). Dij dronken steelt, mout nöchtern hangen. Dronken lu en kinder zeggen de woarhaaid. Dronken lu en nöchtern kaalver doun zok nait zeer; doar zörgt Ons Laimeneer veur. Hai is zo dronken as n kenon, as n kakstoul, as Maastricht. || doen Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
dronken , dronken , dronkend
, dronken Hij zat met de dronkende kont achter het stuur (Sle), Hij is zo dronken(d) as Maastricht (Sle), ...as een kanonne (Bov), ...koe (Pdh), ...kalf (Die), ...toeter, ...varken (Dwi), ...Maleier (Hgv), ...tonne (Ruw), ...oele (Eli), ...tolle (Mep), ...een törf (Vtm), zie ook dik, doen. Beter een keer dronken as gek (Nor) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dronken , dronkend
, dronken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
dronken , dronknd
, dronken. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
dronken , dronkend , dronken , bijvoeglijk naamwoord
, dronken, beschonken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dronken , dronke , bijwoord
, logisch, vanzelfsprekend; Das nogal dronke Dat is logisch Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
dronken , dronkend , bijvoeglijk naamwoord
, dronken. Zie ook: kachel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
dronken , droenken , dronkend
, dronken. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |