elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: drijterig

drijterig , drieterig , 1. aan de schijt, diarree. 2. bang.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
drijterig , drieterig , dreterig , (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook dreterig (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. aan de diarree Nee, ikke geen eten, ik bin de hiele dag zo drieterig (Noo), De koe is niet goed, hij is ook wat drieterig (Uff) 2. angstig (Zuidwest-Drenthe, zuid) Wat stao ie daor drieterig te kieken (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
drijterig , dreterig , (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie drieterig; 2. diarree hebbend
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
drijterig , drieterig , dreterig , bang. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: dreterig (niet Kampen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
drijterig , [aan de diarree] , drieterig , aan de diarree.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal