Woord: drijten
drijten , drîten , sterk werkwoord
, dreet, edreten , exonerare alveum. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
drijten , dritten , zwak werkwoord, intransitief
, Zijn gevoeg doen. Zie drit. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
drijten , drieten , drîten
, kakken, drijten (Wdb.). Nu nog? (gehoord omstreeks 1870). Verg. ‘den buik ontlasten; Alias in goed Amersfoorts dryten, id est schyten’, Gem. Parnasl. 2de dr., 36. - ‘Dritters’ = Amersfoorders (1661), zie Utr. Volksalm. 1855, 103 (of Wdb. op: Keientrekker). Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
drijten , drieten
, dret, edretten; ik driete, dů dritst, hei drit, wi, i, zei drietet [drit̥] , zijn gevoeg doen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
drijten , drieten , [werkwoord]
, schieten; nu geheel verouderd, evenals Stobbendrieters. In de Pekel nog: hai het in de boksem dreten. || Veendam Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
drijten , drietn , sterk werkwoord
, 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: drit, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: dreet , zijn behoefte doen. Dat loat hen drietn, bekommer je daar niet om; eenn wat drietn, op iemands gezegden niks uitdoen; a’j huegr weelt drietn a’j t gat hebt zitn, dan bast oew n ears, wie zich voornamer wil voordoen, dan hij is of iets Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
drijten , dritte , werkwoord
, Drijten, schijten. Vgl. Fries drite. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
drijten , drieten
, poepen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
drijten , drieten
, dreet, edretten , poepen; * loop hen drieten: loop naar de maan! doar kump hi andrieten: hij is weer te laat. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
drijten , drieten , sterk werkwoord, onovergankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = zijn behoefte doen Hij mus zo neug drieten (Rui), Loop toch hen drieten met je meraokels (Eev), Hij dreet dwars over de akker hen bij diarree (Gie), Het gat weggeven en deur de ribben drieten te goedgevig zijn (Koe), Nou hej het schaop an het drieten het gedonder (Hgv), Het drit mij niks dat ze over ons praot kan mij niets schelen (Coe) Waor de duvel drit, döt e het aaid bij dikke bulten (Sle); Hooi, hooi driet / De wereld is zo wied / Beur op je staart / Laat vallen je flaart / Hooi, hooi driet koedrijverslied (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
drijten , drieten
, dret, dreet, dreten, edreten , schijten Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
drijten , drietn
, scheten laten, stoelgang. Loop hen drietn (loop heen!). Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
drijten , drieten , werkwoord
, poepen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
drijten , drieten , werkwoord
, drit, dreet, edreten , poepen. Zie ook: skieten. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
drijten , dreten
, behoefte doen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
drijten , drieten
, 1. behoefte doen; 2. een wind laten; 3. klungelen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |