elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dribbelen

dribbelen , dribbelen , [werkwoord] , heen en weêr loopen, zonder veel te verrigten. Dribbeler, iemand die zoo loopt. Gedribbel, het rusteloos heen en weêr loopen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
dribbelen , dribbeln , [werkwoord] , dribbelen. Dribbel mie toch nait aal veur de vouten. || dribbeltjen; drubbeln; drubbeltjen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
dribbelen , driggeln , [werkwoord] , dribbelen. Dribbeln; bedrijvig rondlopen zonder veel uit te voeren. Zai driggelt om.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
dribbelen , druppeltjen , drubbeln; drubbeltjen; drumpeltjen; drumpen , [werkwoord] , met aaneengesloten voeten springen. Als er een kind voor de sloot staat, dan heet het: druppeltje, druppeltje, driest!.... en dan springt hij er over.... of er in.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
dribbelen , tribbeltjen , [werkwoord] , spel, waarbij 2 meisjes elkaar aan de handen vast houden en snel ronddraaien. || drubbeln; drumpen , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
dribbelen , drebbele , dribbele , werkwoord , 1. Dialectische variant van dribbelen. 2. Treuzelen, dralen. 3. (Slootje) springen zonder aanloop.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
dribbelen , dribbeln , drebbeln , Ook drebbeln (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = 1. dribbelen Het jongie dribbelde mit zien korte bienties achter va an (Hgv) 2. bedrijvig heen en weer lopen Die lop de hiele dag an te dribbeln (Oos), Ze ligt aal in het ronde te drebbeln, ...dribbeln veurdat zie een keer reur komt (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
dribbelen , trobbelen , werkwoord , huppend een sprong doen: met beide voeten aaneengesloten (kinderspel)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
dribbelen , dribbele , werkwoord , dribbelde, gedribbeld , [O] met beide voeten tegen elkaar een sprong maken We deeje wie ‘t verste kon dribbele Zie ook dribbeles
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
dribbelen , dribbeles , bijwoord , springend zonder aanloop Dat slôôtjie ken ik wel dribbeles Over dat slootje kan ik wel zonder aanloop springen Zie ook dribbele
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
dribbelen , dribbele , haastig lopen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
dribbelen , droebelen , dribbelen, met kleine pasjes lopen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal