Woord: doorroker
doorroker , deurrooker
, doordraaier, zwierbol. Wellicht omdat zoo iemand dikwijls eene hoogroode kleur krijgt als een doorgerookte oliekop. Vgl. v. Dale art. oliebol. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
doorroker , doorroker , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Daarnaast deurroker. Zie de wdbb. ‒ Ook: een losbol, lichtmis. || ’t Is ’en deurroker: hij heb zen vader al heel wat centjes ’ekost. ‒ Evenzo in Groningen (MOLEMA 72). Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
doorroker , deurrooker*
, zie bij v. Dale: oliebol, ook ironisch. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
doorroker , düürrööker , mannelijk
, doorroker; pijp, die bij langdurig gebruik bruin wordt. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
doorroker , deurroker , [zelfstandig naamwoord]
, 1 doorroker.; 2 een doordraaier(schertsend). Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
doorroker , deurrouker , zelfstandig naamwoord
, 1. Soort pijp. 2. Rakker, losbol, onbetrouwbaar individu. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
doorroker , doorruiker , mannelijk, vrouwelijk
, doorruikesj , doorroker; zeer sterk roker. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
doorroker , deurroker , 0
, 1. soort pijp Op deurrokers komt nao een tiedtien allemaol figuren (Pdh) 2. pierewaaier (N:be:Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
doorroker , deùrrokerke
, stenen pijpje. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
doorroker , deurroker
, stenen pijp waarop bij verkleuring door de tabaksdamp een figuur tevoorschijn komt Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
doorroker , deurroker , zelfstandig naamwoord
, de; doorroker, bep. wit geglazuurde stenen pijp Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
doorroker , deurrôôker , zelfstandig naamwoord
, deurrôôkers , deurrôôkertie , pijp die door het roken een afbeelding op de kop krijgt Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
doorroker , [pijp] , deurreuker , deurroker, deurreukpiepe
, witte pijp (van kalk), waarop bij stevig doorroken een (bruine) tekening, bijv. van een molen, tevoorschijn kwam. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |