Woord: dommelen
dommelen , dammelen
, met de voeten stommelen Bron: Boers, B. (1843), [Goerees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
dommelen , dammelen
, met de voeten stommelen Bron: Boers, B. (1843), [Overflakkees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57 |
dommelen , doameln , [werkwoord]
, slentern. Wat löpst weer te doameln! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
dommelen , dommeln , [werkwoord]
, sluimeren, soezen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
dommelen , doameln
, slenteren Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
dommelen , dummelen
, toestand van half waken, half slapen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
dommelen , dommeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, 1. dommelen Hij zat wat bij de taofel te dommeln (Ruw) 2. in de war zijn door ouderdom (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Hij begunt wat te dommeln (Hol), zie ook daomeln Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dommelen , dommelen
, sluimeren Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
dommelen , dummelen , werkwoord
, 1. soezen, suffig zijn; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rondlopen van een klein kind Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
dommelen , dommelen , werkwoord
, dutten, half slapen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dommelen , dummelen , werkwoord
, dummelen, edummeld , dommelen. IJ dummelt een bettien weg in zien stoel. Zie ook: doesteren. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
dommelen , dummelen
, 1. dutten, soezen; 2. beginnen te dementeren; dummelig, 1. kinds, dement; 2. vergeetachtig. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
dommelen , doemele , werkwoord
, dommelen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
dommelen , doe~mele
, knikkebollen; dutten Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |