Woord: dommel
dommel , [klein persoon] , dummel
, voor: klein, gedrochtelijk persoontje, gedrochtje. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
dommel , dōmmel
, toestand tusschen waken en slapen; ’k was even in dōmmel = ingedommeld. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
dommel , dummeltien
, klein kind, dreumes. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
dommel , dummeltie
, klein kind. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
dommel , dommel , 0
, dommels , 1. dommel Ik kwam onder het lèzen èven in de dommel (Dwij) 2. treuzelaar (Zuidoost-Drents veengebied) Den dommel schut heilemaol nich op (Bco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dommel , dummel
, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. dreumes; 2. sufferd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
dommel , dummeltien
, dreumes Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
dommel , dommel , zelfstandig naamwoord
, de; het dommelen, de slaap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dommel , [dennenappel] , dommel
, dennenappel, sparappel (Klarenbeek). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |