elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: distel

distel , diesel , distel. Gron. mōtdiesel (Old.) diesel (Ommel.). v. Hall onderscheidt hiervan twee soorten, de moes-Melkdistel en de stekelige Melkdistel, Sonchus oleraceus en Sonchus asper, welke laatste in het Klei-Oldampt bepaaldelijk motdijzel, dat ook door v. Dale is overgenomen. Voorts zegt hij dat men in het Old. en de Veenkol. heeft: motiezel, zeugedistel, zeufdissel; motdissel in de Scharmer, melkdissel in het Westerkw. Neerl. Plantensch. p. 112. Oostfr. diessel, Neders. sögedistel, HD. Saudistel, Schweinedistel, sonchus asper.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
distel , distel , dissel , mannelijk , distel, carduus.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
distel , diesel , zie: mōtdiesel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
distel , dîsel , mannelijk , Distel. Zie ook: zoogedîsel. Het woord beteekent ook: dissel. Dîselboom.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
distel , distel , dissel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast ook dissel. Zekere plant; gewoonlijk doorn en stekel genoemd (zie de woorden). – De vorm dissel is ook elders in N.-Holl., alsmede in Gron. en bij Zwolle bekend; vgl. VAN HALL, Landh. Flora 111 vlg. In de omtrek van Amsterdam spreekt men van dijzels. – Vgl. zeugedistel.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
distel , dîsel , mannelijk , Distel. Zie ook: zoogedîsel. Het woord beteekent ook: dissel. Dîselboom.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
distel , diessele , distel. Melkdiessele
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
distel , dissel , Stroef, onhandelbaar manspersoon. [Nen plompen dissel.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
distel , diezel , [zelfstandig naamwoord] , 1 de melkdistel, sonchus.; 2 de bladen van de paardebloem(Hogeland en Westerkwartier), hontong. Diezel veur knienen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
distel , stombe diezel , [zelfstandig naamwoord] , stombe diezel, ook: stompe diezel (W K.) =hondtong. || diezel; peerblomdiezel , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
distel , schaarbe diezel , [zelfstandig naamwoord] , distel. Tegenover stombe diezel. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
distel , diesl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , diesln , dieslken , 1 distel, 2 timmermansbijl
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
distel , dizzels , paardebloemen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
distel , dissel , zelfstandig naamwoord , 1. Distel. 2. Paardebloem, bladeren van de paardebloem.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
distel , distel , vrouwelijk , distele , distelke , distel. In de zoomer eine vlouk, in de wénjter eine kouk: in de zomer is onkruid lastig, in de winter een lekkernij voor het vee en vogels.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
distel , dessel , dijssel, dissel , zelfstandig naamwoord , (KRS: Lang, Bunn, Scha), dijssel (KRS: Coth, Werk, Hout; LPW: Bens), dissel (KRS: Wijk; LPW: Bens) distel. In de vorm dijssel ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 52). Zie ook *stekel. Dissels blote , distels maaien (KRS: Coth) Bij nat weer werden de distels gemaaid; met een zeis werden de distels omgehakt. Het regenwater liep dan in de holle steel, waardoor de plant dood ging. Begrijpelijkerwijs was dit werk in de regen niet erg populair, en het leed werd nog vergroot doordat de zeug juist voor de regen werd binnengehaald; ‘Doet de zog maor naar binnen en pak maar een zeis’ zei de boer dan tegen zijn knecht (Coth). Zie ook *blote . Hetzelfde als *stekels trekke .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
distel , diessels , distels.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
distel , diesels , distels.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
distel , diesel , dissel, distel , diesels , Ook dissel (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), distel (Zuidwest-Drenthe, zuid, hk:Oost-Drenthe) = distel Woor gien diesels gruit, is het gien beste grond (Bov), Een dissel prikt niet en vindt de knienen lekker, der zit mölk in (Eex) Diesels mèeien is diesels zèeien / Diesels steken is diesels kweken / Diesels trekken, dat dut ze verrekken (Coe), ...disselties trekken is disselties wekken (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
distel , dijstel , dijsel , distel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
distel , distel , diesel , (Kampen) distel. Ook: diesel (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
distel , dèssel , zelfstandig naamwoord , distel, * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
distel , diessel , distel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
distel , déijstels , distels , Déijstels moes'te ójt bestréije, nouw hoeft dé nie mér, 't zaod vliegt ooveral hènne. Distels moest je ooit bestrijden, nu hoeft dat niet meer, het zaad vliegt overal heen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
distel , diesel , zelfstandig naamwoord , de; distel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
distel , distel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , distele , distelke , distel , VB: De maan van 't sjtök hiénëve hèt alle distele laote sjtoën en noé zit ich demêt, èi baar kroéd. Zw: Dè joûng hèt aon alle ruuskes goën ruke, meh 'r hèt zich op 'n distel neergezat (of: 'r hèt zich aon 'n niétel verbraand): gezegd van jongeman die met vele meisjes kennis heeft gemaakt maar uiteindelijk met de verkeerde is getrouwd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
distel , dèìjsel , distel
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
distel , diesels , distels , vur de knijne gienge wij altij diesels steke = wij gingen altijd distels steken voor de konijnen-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
distel , diesel , diestel, dissel , distel.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
distel , diesel , dijsel , zelfstandig naamwoord , distel (Land van Cuijk); dijsel; distel (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal