elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: deemster

deemster , deemster , zelfstandig naamwoord , Schemer, donkerte (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
deemster , deemer , schemer.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
deemster , deemster , zelfstandig naamwoord , duister. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
deemster , [nevel] , deemster , nevel, mist; deemsterig, nevelig.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
deemster , deemster , zelfstandig naamwoord , duister (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
deemster , deemster , zelfstandig naamwoord, mannelijk , schemering (late)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal