Woord: coûte que coûte
coûte que coûte , [zeer langzaam; slaafs volgen] , koeterdekoet , bijwoord
, zeer langzaam. Het gaat sok sok, voetje voor voetje. In dezen zin wordt dit woord hier somtijds gebruikt; meer evenwel in de beteekenis van slaafsch volgen, ze gaan gewillig koeterdekoet hem achterna. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
coûte que coûte , [op stel en sprong] , kûterdekût , bijwoord
, [weinig gebruikelijk] op stel en sprong. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
coûte que coûte , kûterdekût , bijwoord
, op stel en sprong, zonder wikken of wegen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
coûte que coûte , uterdekut
, Eensklaps, in haast. Alles g(i)eet hier maor uterdekut; ʼt is òj gîn tîd (h)eb üm u wark gud te dôn. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
coûte que coûte , koeterdekoet , bijwoord
, 1. Langzaam, op zijn dooie gemak. | Hai fietste koeterdekoet weer op huis an. 2. Slaafs, gewillig. | Hai ging koeterdekoet mee. Sommigen zien in het woord een verbastering van Frans coûte que coûte = koste wat het kost. Gezien de Westfriese betekenis acht ik het echter aannemelijker uit te gaan van een oud werkwoord koeteren, variant van koetele en de formatie koeterdekoet (koeteldekoet) te herleiden tot een dubbelvorm van koetere, te vergelijken met vormen als klepperdeklep, bommerdebom enz. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
coûte que coûte , [holderdebolder] , hoeterdekoeter
, holderdebolder, halsoverkop (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |