Woord: casueel
casueel , kasiweel , bijvoeglijk naamwoord
, casueel, toevallig. Dat treft kasiweel. Het moet al kasiweel zoo uitkomen. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
casueel , kaesjeweel , ,
, zeer toevallig. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
casueel , kasjewelig
, mooi. [Bee] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
casueel , kazeweêl , bijvoeglijk naamwoord
, Casueel, toevallig. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
casueel , casuweel , bijvoeglijk naamwoord
, toevallig, bijzonder [Fra casuel] Da’s ôk casuweel dakkie hier teege ’t lijf lôôpt Dat is toevallig dat ik jou hier tegen het lijf loop Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
casueel , kazzjeweel , bijvoeglijk naamwoord
, toeval , (bij toeval) kazzjeweel (vero.) VB: Ich kaomden 'm kazzjeweel ién de Manskessjtèg tiënge.; kazzjeweel, dat ês kazzjeweel sterk (dat is sterk) dat ês kazzjeweel (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
casueel , kazuweel
, frappant, geweldig , da’s kazuweel, hij éé pecies ’t zelfde gemokt as ik = dat is sterk (frappant), hij heeft precies hetzelfde gemaakt als ik- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
casueel , kassieweel
, toevallig, casueel (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
casueel , kasjeweel , bijvoeglijk naamwoord
, uitzonderlijk (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
casueel , kazzeweel , bijvoeglijk naamwoord
, kazzewele , casueel, toevallig Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
casueel , kasjeweel , kazjewêel , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, H. van Rijen (1988): opzienbarend, casueel; WNT CASUEEL - A) toevallig, eigenaardig, merkwaardig (bijvoeglijk naamwoord ); B) toevalligerwijze, bij toeval, bijgeval (bijwoord ); kazjewêel; toevallig - uit het Franse ‘casuel’ – in het Tilburgs altijd met de betekenis ‘bijzonder toevallig’, ‘wonderlijk’, ‘buitengewoon’; Cees Robben - ’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose... (19550312) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |