elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bussen

bussen , bussen , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). = 1. poten met de aardappelboor Ze mussen de halve akker nog bussen (Bei) 2. plaatsen van een ring bij slijtage aan een wagenwiel (Zuidwest-Drenthe, zuid) Wij magt het rad wel ies bussen (Ruw), zie ook opbussen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bussen , [aandringen] , bussen , aandringen, opjagen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal