elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: buikorgel

buikorgel , boekorgel , zelfstandig naamwoord , et; buikorgel, op de buik gedragen orgeltje
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
buikorgel , [orgeltje dat op de buik gedragen wordt] , boekörgel , zelfstandig naamwoord , buikorgel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
buikorgel , buukörgel , trekharmonica.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal