Woord: brutselen
brutselen , broetsen , brotsen, brutselen
, 1. bakken (van een ei); 2. opwarmen; 3. braden, koken, stoven. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
brutselen , brutselen
, 1. zie broetsen; 2. geïmproviseerd, haastig iets klaar maken (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |