elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brutselen

brutselen , broetsen , brotsen, brutselen , 1. bakken (van een ei); 2. opwarmen; 3. braden, koken, stoven.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
brutselen , brutselen , 1. zie broetsen; 2. geïmproviseerd, haastig iets klaar maken (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal