elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brits

brits , britse , [zelfstandig naamwoord] , zeer weeke, natte modder.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
brits , brits , britse , (Oldampt, Westerwolde); zie: braggel, en: britsen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
brits , britje , zelfstandig naamwoord, onzijdig , In de uitdr. Iemand een britje geven, hem voor de broek geven. Synon. britten. || Kwaje rakkerd! wacht maar: ik zel je ’en britje geven!
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
brits , brit , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Bij vissers. Kooi, rustplaats. || Gaan maar effe op de brit leggen. Rust maar wat uit op de brit. – Soms ook voor bed. || ’t Is ’en slechte brit (een slecht bed). – Vgl. Ned. brits, planken rustbank, slaapplaats in een kazerne, arrestantenkamer of een wachthuis (VAN DALE).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
brits , britse , vrouwelijk , brits. De britse giieven: slaag geven
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
brits , brits , [zelfstandig naamwoord] , plank om op te liggen in de wacht en in de provoost.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brits , brits , [zelfstandig naamwoord] , in de uitdrukking: Wat veur de brits kriegen = voor de broek. Volgens Franck-Van Wijk is brits = plank, lat om mee te slaan.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brits , britse , brits , [zelfstandig naamwoord] , Zie brabe; bragel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brits , brits , britske , bank(je).
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
brits , britse , modder
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
brits , bris , brits , zelfstandig naamwoord , Achterste, derrière, in de zegswijze ientje ’n goeie bri(t)s geve, iemand een stevig pak op de billen geven.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
brits , brits , vrouwelijk , britse , britske , slaapbank; tijdelijke werkvloer; losse laadklep of vloer voor veewagens.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
brits , brits , britse , britsen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook britse (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengebieden Oost-Drenthe) = 1. snee (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Hij hef een beste britse over de bek had (Sle) 2. slaapplaats Soldaoten sluipen vrouger op een haarde britse (Vtm) 3. achterwerk (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) Do kres wat veur de brits asse niet oppast (Pdh) 4. slaag, Aj ondeugend binnen, kriej de britse (Schn), Aj van schoel ofgungen, kreej de brits werd je door allen gegrepen en kreeg je een klap voor de broek (Sle), ook een strafoefening in het veen tegen arbeiders, die tegen de regels hadden gezondigd Hai het zien plicht nait daon, hai krig de britse (Eco), As aine de britse kreeg, mossen de aandern, die der bie stonden, de pedde ofdoun (Erf) 5. stok, handplak (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij kreeg wat met de brits (Dal), De meister gaf de jongen in de schoele mit de britse op de haand (Zdw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brits , brits , bips , Ik zal'lew 's teege’new brits patse, és ge grutjes zó vur de gék haauwt, jungske. Ik zal je eens tegen je bips tikken, als je oma's zo voor de gek houdt, jongetje.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
brits , britse , brits , zelfstandig naamwoord , de 1. zitvlak 2. brits: slaapplaats voor een soldaat 3. bed in een gevangenis 4. bed anderszins 5. wc 6. in een brits klappen een heleboel klappen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brits , [hinkelbaan] , brits , hinkelbaan
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
brits , brits , 1. billen; 2. houten lat.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
brits , brits , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , britse , britske , plank
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal