elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brouwen

brouwen , brijen , [werkwoord] , de r niet of slecht uitspreken, b.v. als iemand zeggen wil: Kaninefraat, en hij zegt Kaninefaat.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
brouwen , breien , de r niet duidelijk kunnen of willen uitspreken, Zwolsch spreken. Van Dale: brijen, brouwen, de letter r slecht uitspreken, stamelen. (breier, bij v. Dale brijer, brouwer, wordt hier niet gehoord). Zuid-Holland brijen, Oostfriesch brêen, brêjen; Nedersaksisch: hij sprikt as wen he brij im mund het. Vercoullie: zoo spreken dat men aan ’t gerucht van ’t brij roeren doet denken. (Wij geven aan de Nedersaksische verklaring de voorkeur).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
brouwen , brîjen , Brouwen (met de stem). Sam. brîjbaord, brîjbek. Het laatste is een andere scheldnaam voor: Zwolsche blauwvinger.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
brouwen , briejen , met dikke tong spreken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
brouwen , brauen , brouwen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
brouwen , braauwen , brijen , [werkwoord] , brouwen, d.i. de r niet goed uitspreken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brouwen , braauwen , [werkwoord] , 1 brouwen. Baier braauwen.; 2 broeien, in de uitdrukking: der braauwt wat = a) er komt onweer; b) er broeit wat.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brouwen , briejn , zwak werkwoord , de “r” niet goed uitspreken, brouwen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
brouwen , breie , breêuwe , werkwoord , Dialectische variant van brouwen, met een huig-r spreken. Vgl. Fries brije.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
brouwen , broeë , broede, haet of is gebroet , brouwen. Wie duider, of: wie zoerder gebroeë wie baeter beier: iets, dat veel zorg en aandacht vraagt, geeft ook vaak goede resultaten; niet zwaar op de hand zijn.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
brouwen , briejen , brouwen, b.v.: van bier.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
brouwen , briejen , met zwakke “r” praten.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
brouwen , briejen , briejen, ebriejd , brouwen (bepaalde uitspraak van de r).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
brouwen , brouwen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. brouwen Zie brouwden vroouger bier in Gasselt (Gas), Ik zal vanmiddag nog wal even wat terecht brouwen eten maken (Zwe), Die brouwt er ok niet veul van bakt (Pdh) 2. dreigen van de lucht Het brouwt aordig in de lucht, wij kunt wal is onweer kriegen (Oos) 3. husselen Zij brouwt alles deur mekaar en dan moej het nog opeten ok (Wei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brouwen , brouwen , brijen, braaien, breeuwen, breeuweln , zwak werkwoord, onovergankelijk , een brouw-r spreken Van de Zwollenaren zegt ze dat ze het brouwen niet of kunt leren (Noo); onduidelijk spreken (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) Die man, die brouwt zo, ie kunt hum haost niet verstaon (Zwig); brijen, ook braaien (Kop van Drenthe) = 1. onduidelijk spreken, brabbelen 2. de brouw -r zeggen (Zuidwest-Drenthe) Hij brijt wat, hij kan de r niet zeggen (Ruw), Een Zwolse, die brijt (Mep); breeuwen (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook breeuweln = onduidelijk spreken Hij breeuwt zo, het is niet te verstaon (Geb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brouwen , brouwen , brouwen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
brouwen , briejn , brouwen, rollende spreekwijze. In Zwolle briejt ze allemaole.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
brouwen , gebraauwe , gebrouwen , T’is nie vur de váérekes gebraauwe. Het is niet voor de varkens gebrouwen. Een goed glas bier is je van harte gegund.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
brouwen , bri’jen , breiken, breiden , werkwoord , de brouw-r bezigen, de huig-r spreken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brouwen , brouwen , werkwoord , 1. brouwen: van bier 2. uit diverse ingrediënten maken, dooreenmengen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brouwen , brouwen , briwwen , werkwoord , 1. de huig-r spreken 2. verward denken en praten 3. in deur mekaer brouwen door elkaar praten 4. onduidelijk spreken, brabbelen van een kind
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brouwen , brouwe , brije , werkwoord , brouw, brouwde, gebrouwd / brij, brijde, gebrijd , brouwen, brijen (met keel-r spreken) Zie brijbaerde, brije
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
brouwen , broûwe , werkwoord , broûwde, gebroûwd , brouwen , VB: Vreuger woerd 'nnen hoëf oe oüch beer woerd gebroûwd 'nne 'panhof' geneump. Zw: Wie lochter gebroûwd, wie bëter beer: met weinig moeite kan men vaak heel goede resultaten bereiken.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
brouwen , briejen , brijen, de r-klank met de huig uitspreken; briebek, Zwollenaar (het Zwolse dialect kent de brij-r).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
brouwen , brouwe , werkwoord , prakken (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
brouwen , broewe , broewtj, broewdje, gebroewe , brouwen van bier of andere drank
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
brouwen , broewe , werkwoord , broewtj, broewdje, gebroewdj/gebroewe , brouwen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
brouwen , braawe , zwak werkwoord , brouwen; WBD (III.2.l:359) 'brouwen' - aardappelen stampen, 'britse'; B braawe - braawde - gebraawe
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal