elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: brasem

brasem , brasem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – Zegsw. Hij zeurt as een brasem, hij zeurt verschrikkelijk. – Ook in de zin van dwaas, malloot; meestal in verbinding met mal. || Wat ben-je toch ’en brasem. ’t Is zo’n malle brasem (gekke jongen). Ook elders in Holl. en in Utrecht gebruikelijk. Vgl. ook VAN DALE: brasem, bakkers-leerjongen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
brasem  , briësem , brasem. Ein gezich as einen briësem, een zuur gezicht.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
brasem , broazem , [zelfstandig naamwoord] , nevenvorm van broes = schuim. Broazem ston hom op mond.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brasem , broazem , [zelfstandig naamwoord] , 1 brasem.; 2 stevige jongen; wild levendig meisje. ‘t Binnen n poar dikke broazems.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
brasem , bressem , mannelijk , brasem.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
brasem , breisem , mannelijk , breiseme , breisemke , brasem, Abramis brama.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
brasem , braosem , brasem , braosems , Ook brasem (Zuidwest-Drenthe, zuid) = brasem Een braosem kuj nogal makkelijk boven waeter kriegen (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
brasem , braosem , zelfstandig naamwoord , de; brasem, nl. soort blei
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
brasem , braesem , zelfstandig naamwoord , braesems , braesempie , [Wms] brasem, grote vis
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
brasem , briesem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , brasem , VB: De briesem ês 'nne vêsj dè ién de rivier lèf.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
brasem , braosem , zelfstandig naamwoord , brasem.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
brasem , breisem , 1. brasem; 2. deugniet (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
brasem , brieësem , mannelijk , brasem
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
brasem , briësem , zelfstandig naamwoord , briëseme , briësemke , brasem (Abramis brama)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
brasem , braosem , brieësem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , braoseme/brieëseme , bräösemke/brieësemke , tweede vorm Weerts (stadweerts); brasem
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
brasem , braosem , bròssem , zelfstandig naamwoord , WBD III.4.2:90 'brasem' - brasem (Abramis brama); bròssem; brasem; riviervis; abramis brama; ...hij zwom as enen bròssem... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Aanders...)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
brasem , brieësem , brieësems , brieësemke , brasem
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal