Woord: borstel
borstel , börsel
, boender Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
borstel , bö̀rssel , bö̀ssel , vrouwelijk, meervoud
, borstels van het zwijn. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
borstel , bö̀rste , bö̀ste , vrouwelijk, meervoud
, borstels van het zwijn. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
borstel , bö̀rstel , bö̀stel , mannelijk
, borstel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
borstel , bossel , borzel
, borstel, schuier; ook Oostfriesch. Ook in samenstellingen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
borstel , bartel , borstel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Borstel. Bartel ontstond door het verdwijnen der s tussen r en t uit barstel en dit staat tot borstel evenals dars, margen enz. tot Nederlands dors en morgen. Later is de vorm borstel uit het Holl. overgenomen. Bartel bleef echter in sommige betekenissen in gebruik. – 1) Stekelig haar, borstel. || Je magge je bartels wel weer ers ofscheren laten. – Vgl. bartelig. 2) Bij de zeildoekweverij. Schuier van lange varkensharen, die bij het sterken gebruikt wordt om het sterksel op het garen te strijken. Ook sterkbartel genoemd. De haren van een bartel heten stoppels. Vgl. KUYPER. Technol. 2, 33: papborstel. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
borstel , borzel
, borzeln: zie bossel *, enz. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
borstel , börstel.
, borstel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
borstel , biössel , mannelijk
, biössels , biösseltien , borstel, eigenzinnig persoon Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
borstel , bozzel , [zelfstandig naamwoord]
, 1 een stijf varkenshaar; 2 borstel. bözzel (Westerwolde), bozzel (West-Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
borstel , bozzelbozzel , [zelfstandig naamwoord]
, borstel, gemaakt van de borstels van een varken. Om vlug driemaal op te zeggen: nije bòzzelbòzzels bòzzeln beter as òlle bòzzelbòzzels bòzzeln. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
borstel , bùsl , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, bùsls , bùslken , borstel. Nen bùsl trekn, een boos gezicht zetten Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
borstel , borsel , mannelijk
, borstel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
borstel , bartel , zelfstandig naamwoord
, Verouderde vorm voor borstel. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
borstel , beusjtel , mannelijk
, beustele , beustjelke , borstel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
borstel , boarstel
, kwâs (schaer-, vörf, liêmboarstel). Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
borstel , boorstel
, kwast in het algemeen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
borstel , bössel
, borstel. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
borstel , bössel
, 1. kwajongen; 2. borstel. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
borstel , bössel , börsel, bossel, borsel, borstel
, bössels , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord). Ook börsel, bossel (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe), borsel (Zuidwest-Drenthe), borstel (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. borstel De was weur eerder daon met een bössel (Bor), Het is zo smerig, ik mut er mit de borstel op (Geb), Die hef iene hen bössel binden is niet te goed snik (Sle) 2. haar, inz. van een varken 3. deugniet, (kwa)jongen Die dekselse bössel hef alweer bij de kookies zeten (Bal), Ik was nog mar zo’n bössel, toen ik bij mien groffa op vesiede gung (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
borstel , bössel
, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. zie böstel; 2. nekhaar van een varken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
borstel , böstel , bössel
, borstel. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: bössel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
borstel , borsel
, borstel , Daor zul'de ne staolen borsel vur moete hébbe anders git'ter dieje roest nie af. Daar zal je een stalen borstel voor moeten hebben anders gaat er de roest niet vanaf. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
borstel , bossel , zelfstandig naamwoord
, de 1. boender, borstel in diverse soorten 2. mv.: bossels: rechtopstaande haren bij dieren (vaak: nekharen), bij vergelijking gezegd van mensen als ze nijdig zijn/worden, in bijv. de bossels opzetten 3. pluk recht overeind staand haar bij een kind 4. elk der stijve haren aan de achterpoten van een bij 5. stevig gebouwde jongen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
borstel , buüstel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, buüstele , buüstelke , borstel , VB: Pak de buüstel en vèg die haore 'ns van de jéske aof.; brosse (bep. haardracht) buüstel VB: Zoe 'nne buüstel ês waol sjoen meh de kefëur hèt vëul wérk draon. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
borstel , boorsel
, borstel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
borstel , böstel
, borstel. in de uitdrukking: “er mee de raauwe böstel (ruwe borstel) durgaon”, “niet te flauw met iets of iemand zijn”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
borstel , börstel , zelfstandig naamwoord
, borstel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
borstel , bôrsel
, borstel Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
borstel , borstels , borstels
, wenkbrauwen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
borstel , beustel , mannelijk
, beustels , beustelke , borstel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
borstel , bustel , zelfstandig naamwoord
, bustels , bustelke , 1. borstel 2. bebopkapsel 3. man met een bebopkapsel: bös doe ein broor van dae bustel? – ben jij een broer van die man met dat bebopkapsel? Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
borstel , börstel , beûrstel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, börstels/beûrstels , börstelke/beûrstelke , tweede vorm Nederweerts, Ospels; borstel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
borstel , bòrsel , zelfstandig naamwoord
, borstel; WBD (II:701) borsel - borstel (niet vermeld); WBD (III.2.1:290) bòrsel - borstel, afwasborstel, ook 'boender'; WBD (III.2.1:305) bòrsel - kleerborstel; WBD (III.1.3:270) 'borstel' = haarborstel; ook: 'weerborstel; A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): bòrsel zelfstandig naamwoord mannelijk - borstel; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BÖRSTEL (uitspr. böstel) zelfstandig naamwoordm.m. Fr. brosse Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
borstel , börstel
, börstels , börstelke , borstel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |