elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: boomgaard

boomgaard , bongerd , mannelijk , boomgaard.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
boomgaard  , bôngerd , boomgaard.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
boomgaard , bougerd , zelfstandig naamwoord , Boomgaard, doorgaans aanduiding voor het met (oude) vruchtbomen beplante boerenerf. De Westfriese fruitkweker spreekt meestal van zijn tuin of fruittuin.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
boomgaard , bóngert , boomgaard, wei met vruchtbomen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
boomgaard , bongerd , bungertien , boomgaard.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
boomgaard , boogerd , boomgaard. In Uden lagen vroeger veel kersenboogerds.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
boomgaard , bongerd , boomgaard
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
boomgaard , bôôgerd , zelfstandig naamwoord , bôôgers , bôôgertie , boomgaard; d’n bôôgerd [Gwd] ruimte rond de preekstoel Zie ook d’n toin
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
boomgaard , bôggerd , boewegerd , boomgaard
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
boomgaard , bôôgerd , boomgaard
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
boomgaard , bôôgerd , boomgaard.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
boomgaard , boogerd , boomgaard
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
boomgaard , bôôgerd , boomgaard
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
boomgaard , bongerd , boomgaard, boengerd (Putten).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
boomgaard , boogerd , zelfstandig naamwoord , boomgaard (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
boomgaard , bóngerd , mannelijk , bóngerde , bungerke , boomgaard , Eine groeate bóngerd mèt appele- en paerebuim.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
boomgaard , bóngerd , zelfstandig naamwoord , bóngerde , boomgaard
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
boomgaard , bóngerd , zelfstandig naamwoord, mannelijk , bóngerte , boomgaard
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
boomgaard , bóngerd , boomgaard
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal