Woord: boerderij
boerderij , boerkerij
, boerderij, vooral voor: kleine boerderij, nl. de werkzaamheden die er toe behooren. Gron. boerderei, boerkederei hebben = het landbouwbedrijf uitoefenen op kleine schaal. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
boerderij , boerkederei , boerkerei
, boerderij; wat boerkederei hebben = het landbouwbedrijf in ’t klein uitoefenen, bv. waartoe men slechts één paard noodig heeft. Drentsch wat boerkerei of boerkederei hebben = wat bouwland in gebruik hebben; Oostfriesch bûrekerê, bûrkeiê. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
boerderij , bůůriie , bůůrderiie , [bůerīe] , vrouwelijk
, boerderij Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
boerderij , boerderij , [zelfstandig naamwoord]
, zie: boerenploats. , uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
boerderij , boerderieje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, boerderiejn , boerderiejken , boerderij Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
boerderij , boerderaais , zelfstandig naamwoord, meervoud
, Dialectische variant van boerderijen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
boerderij , boerderie , vrouwelijk
, boerderieë , boerderieke , boerderij. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
boerderij , boerderééj
, erf en omliggende landerijen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
boerderij , boerderieje
, boerderij. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
boerderij , boerderij , 0
, boerderij Hij zit op een knappe boerderaai (Row), Zie meut mit twei man van dei boerderij leven (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
boerderij , boerderèèj
, boerderij , Wéij hôn vruuger 'n boerderèèj meej wa koej én váérekes, wa kieppe én 'n pérd. Wij hadden vroeger 'n boerderij met wat koeien en varkens, wat kippen en 'n paard. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
boerderij , boerkeri’je , zelfstandig naamwoord
, de 1. boerenbedrijf, inclusief huis, bedrijfsgedeelte en landerijen (soms als kleiner ervaren dan boerderi’je) 2. het gebouw van een boerderij 3. de economische activiteit van het boer zijn 4. het werk van een boer doen op een boerderij 5. de wijze waarop men het boerenbedrijf uitoefent Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
boerderij , boerderi’je , zelfstandig naamwoord
, de; 1. boerderij, betrekking hebbend op het hoofdgebouw of op hoofd- en bijgebouwen en evt. het erf 2. (groot) boerenbedrijf Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
boerderij , boerdery , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, boerderyje , boerderyke , boerderij , VB: De boerdery van Sjtéske laog bié de Wyjerte. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
boerderij , boerderèè-jkes
, boerderijtjes Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg. |
boerderij , boerderi’je , zelfstandig naamwoord
, boerderij. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
boerderij , geboer
, boerderijtje (Oldebroek, Wezep). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
boerderij , boorderi-j , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, boorderi-jje , boorderi-jke/boorderieke , boerderij Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
boerderij , boe~rderie
, boerderij Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |