elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: blekken

blekken , blekken , Slieten blekken, d.i. de bast van de slieten afdoen. Blak en blekken moeten beide de betekenis van bloot, open hebben. Dit woord is my in Drenthe niet voorgekomen.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
blekken , blékers , mazelen. Tw. blekkens. Per ellypsin voor bleecke maselen. Apherdiani Tyrocinium. p. 31.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
blekken , blekken , blaffen, keffen. Voor [balken] belken, Eng. to belch, oprispen, gelijk pl. d. blöcken voor balken.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
blekken , blekken , ’T blaffen of keffen der kleine honden; ook overdrachtig van menschen, vooral van zoodanige vrouwspersonen gezegd, die wat lebbig en vinnig vallen in ’t spreken, braaf den mond roeren en snateren en dan wel eens overgaan tot schelden, razen, tieren. Blekken staat door omzetting der l voor belken, dat tot de familie van balken en bulken behoort; woorden die de geluiden nabootsen door dieren voortgebracht wordende (Van deze woorden is, voor zoo verre mij bekend, nog geene verzameling gegeven; ik heb er eene lijst van onderhanden, die ik later hoop te plaatsen), Duitsch bellen, blaffen.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
blekken , blekken , mazelen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
blekken , blekken , blaffen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
blekken , [mazelen] , bleeken , mazelen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
blekken , bleeken , blaffen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
blekken , [mazelen] , de blekken , meervoud , [weinig gebruikelijk] mazelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
blekken , [mazelen] , blekke , blekkens , (N. Overijs. blekens), mazelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
blekken , [blaffen] , blekken , blö̀kken , zwak werkwoord , blaffen. Winterswijk blö̀kken .
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
blekken , blèkes , In mijn jeugd noemden ouden van dagen nog de mazelen met dien naam. Mnl. blecke – vlek. Zie Verdam op: Blec.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
blekken , [blaffen] , blekken , Blaffen van honden. (In de stad nagenoeg verouderd). Het woord beteekent eigenlijk: de tanden laten zien, ontblooten (Franck).
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
blekken , bleokĕns , mazels.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
blekken , blèkes , In mijn jeugd noemden ouden van dagen nog de mazelen met dien naam. Mnl. blecke – vlek. Zie Verdam op: Blec.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
blekken , blekken , Blaffen van honden. (In de stad nagenoeg verouderd.) Het woord beteekent eigenlijk: de tanden laten zien, ontblooten (Franck).
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
blekken , blööke , blaten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
blekken , blekken , de blekken, mazelen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
blekken , bleekes , Mazelen. Men geve hier aan ee den klank der Grieksche êta. Men spreekt hier even eens uit bleekes, d.i. blaadjes, folia. [In Twente zijn blekken: mazelen, blēkken is baffen, blaffen; blaekes voor blaedekes: kleine bladen, exigua folia. In Twente verkort men de lange klinkers en verdubbelt den medeklinker; te Deventer verandert men ee in ae en oo in āā: kooken, Twente kokken, Dev. kāāken.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
blekken , blekng , zwak werkwoord , 1 blaffen, 2 geluid maken van vergenoegde biggen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
blekken , blekskens , zelfstandig naamwoord , mazelen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
blekken , blaeke , blaekde, haet geblaek , blaten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
blekken , blèkke , zeer oppervlakkig ploegen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
blekken , blèkke , werkwoord , bomen en takken van hun schors ontdoen.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
blekken , bleikens , mazelen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
blekken , [blaffen] , blekken , 1. hoesten. 2. blaffen, b.v. van honden.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
blekken , blekken , de blekken: de mazelen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
blekken , blekken , blekken, eblekt , 1. blaffen; 2. hoesten.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
blekken , bleken , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe) = schreeuwen, blaffen Oes hond hef hiel naacht liggen te bleken (Bal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
blekken , blekens , blèkens , (Zuidwest-Drenthe). Ook blèkens (Zuidwest-Drenthe, zuid) = mazelen Een kraante veur de laampe, want de kiender hebt de blèkens (Flu), zie ook messels
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
blekken , blèkken , afpellen van een ei of sinaasappel.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
blekken , blekens , mazelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
blekken , blèkke , werkwoord , ontschorsen, van eiken bomen, bv. palen. * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: blak, kaal maken, zie: blak.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
blekken , blökkn , blaffen. De hond begun onverwachs te blökkn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
blekken , blèèkns , mazelen. De blèèkns bint niet zo slim as de roodvonk.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
blekken , blèke , werkwoord , blèkde, geblèk , blaten , VB: 't Sjaop ês toezjoer aon 't blèke , gaank 'ns lore of 't nog genôg te zoépe hèt.; jengelen VB: Dat blèke van die keender, dao wör ich gaans weeld vaan.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
blekken , afblekke , afpellen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
blekken , blèkke , van de bast ontdoen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
blekken , [vergiet] , blekkentje , (W) een schaaltje om de gewassen ruiten af te gieten.
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
blekken , [mazelen] , blaekens , bleikens, blekens , mazelen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
blekken , blökken , benauwd hoesten, rochelen, blaffen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
blekken , bleuken , blaffen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
blekken , blekken , 1. verwijderen van de bast; 2. ondiep omspitten (in de herfst).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal