elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bietenkuil

bietenkuil , bietekuil , zelfstandig naamwoord , de 1. ingekuild loof van bieten 2. natte pulp van bieten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bietenkuil , bietekoele , zelfstandig naamwoord , de; kuil waarin voederbieten worden bewaard
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bietenkuil , [stapel bieten] , bietekuul , stapel voederbieten (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal