Woord: bevertien
bevertien , bevertien
, eene katoenen stof, Engelsch beaverteen, Zuid-Nederlandsch, West-Vlaamsch bevertein. In eene advertentie (1868) komt voor: “– eene groote partij manufacturen, waaronder ook bevertien.” Vgl. tierentain. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bevertien , bevertien
, zie bokkeboai . Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
bevertien , [dikke stof] , beevĕrtién
, dikke stof. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
bevertien , Bevertien , zelfstandig naamwoord onzijdig
, stof voor timmermansbroeken e.d. , Uit het E. Beaverteen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
bevertien , bevertien
, (Gunninks woordenlijst van 1908) soort van bever, ook mòlsvel genaamd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bevertien , bevertien , zelfstandig naamwoord
, et 1. bep. kledingstof: bevertien 2. kledingstuk van bevertien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bevertien , beverdine , bevertien, baevertien
, dikke stof voor jas of broek. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |