Woord: bessen
bessen , beejzies , zelfstandig naamwoord
, aalbessen, Ribes rubrum: rode - en witte -, nigrum: zwarte bessen. Ik vin de rwooie lèkkerder dan de zwarte, mar die wiete ziede zwoo weinig eej? Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
bessen , bessen , zelfstandig naamwoord
, de; hetz. als bessenbranewien of bessenjenever Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bessen , bessen , besselen , werkwoord
, kleding met rijgdraden in elkaar zetten Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bessen , [bessenjenever] , bessien
, glas bessenjenever. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |