elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bekeukelen

bekeukelen , [begoochelen] , bekeukeln , begoochelen, Gron. d’oogen verkeukeln. Zie: keukeln.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
bekeukelen , bekeukêln , in: iemand de oogen bekeukêln = begoochelen; ook Drentsch. Zie: keukêln.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bekeukelen , bekeukeln , begoegeln , [werkwoord] , begoochelen, betoveren. Op Slòchtermaart was n gogelder, dij bekeukelde joe eerst de ogen. || keukeln
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bekeukelen , bekeukeln , begoochelen, beheksen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
bekeukelen , bekeukeln , begeugeln , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook begeugeln (Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. begoochelen, wat wijs maken Der wordt ezegd dat slangen en adders kleine dierties bekeukeln kunt. Ze kunt dan gien vinne verreuren (Rui), Ie mut oe niet laoten bekeukeln (Hol), IJ kunt zo scharp kieken aj wilt, maor hie giet je bekeukeln (Exl), Oen ogen laoten bekeukeln deur een goochelaar (Hol) 2. bekonkelen (Zuidwest-Drenthe, zuid) Wat heb ze mit ʼn beiden toch te bekeukeln op de dèle? (Ruw), zie ook bekaokeln, bekonkeln
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bekeukelen , bekaokeln , zwak werkwoord, overgankelijk , (dk) = verblinden, betoveren ...daʼk mij niet begriepe, daj oe deur die grootheid de ogen zo laot bekaokeln (dk), zie ook bekeukeln
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bekeukelen , bekeukelen , begoochelen; ogen bekeukelen, het gezicht bedriegen, goochelen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bekeukelen , bekoekelen , bekukelen, bekeukelen , 1. beetnemen (Oldebroek, Wezep); 2. begoochelen, betoveren (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal