Woord: beduusd
beduusd , beduusd , beduuseld
, beduusd, op veluwe gebruikt men dit woord in den zin van obstupefactus. Een boer zegt: ik ben (sta) beduusd, glad beduusd. Denkelyk van den zelfden oorsprong met duizelig, duizelingen. In Drenthe zegt men beduuseld. Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116. |
beduusd , bedoesd zijn
, Suf, verstomd, verbaasd, bedwelmd, verslagen, perplex zijn. Van het oude doezen of duizen (verwisseling van oe en ui als voest en vuist enz.) waarvan ons tegenwoordig duizelen, voortdurend werkwoord. Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
beduusd , bedü̂sd
, [weinig gebruikelijk], ontsteld, onthutst. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
beduusd , bedü̂sd
, ontsteld, onthutst; ik ston der stik bedü̂sd van. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
beduusd , beduusd , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Beteuterd, verbaasd, bedremmeld. || Ik ben der beduusd van. Wat staan-je beduusd te kijken? – Het woord is ook in Friesl., Oost-Friesl., Gelderl. e.e. bekend in de zin van verwonderd, bedwelmd, duizelig (Taal- en Letterbode 2, 71); Noord en Zuid 4, 266; Navorscher 39, 661, en 40, 239). Eigenlijk is beduusd het deelw. van beduzen, beduizen, bedwelmd, duizelig maken. Dusia, duizelen, vindt men in het Ofri. (RICHTHOFEN 696a). In Drente zegt men beduseld, beduusd, bedremmeld. Vgl. verder de aangehaalde plaatsen en DE JAGER, Freq. 1, 100. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
beduusd , bedůůsd
, bedwelmd, suf Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
beduusd , bedoesd , bedoezeld , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 bedwelmd.; 2 versuft.; 3 beteuterd. Hai ston bedoesd. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
beduusd , beduusd , bedoesd, bedost, bedust
, Ook bedoesd (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), bedost (Zuidoost-Drents veengebied), bedust (Zuidwest-Drenthe, zuid) = beteuterd, bedwelmd, in de war Mien buurman was onverwachts overleden, ik was er glad beduusd van (Pei), Ie moet niet zo beduusd kieken (Uff), Ik heb hum beduusd houwd tegen de vlakte geslagen (Klv), zie ook bedoezeld Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beduusd , bedôêsd
, (Kampereiland, Kamperveen) in de war, beteuterd, beduusd Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
beduusd , bedoes
, versuft. Hie had ’m bedoes eslaegn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
beduusd , bedoesd , bijvoeglijk naamwoord
, 1. beduusd. Ik wazze der bedoesd van; 2. beteuterd. Dät kleine jonk keek wel wat bedoesd. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
beduusd , bedoes
, beduusd, in de war, versuft (N. Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |