elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: batteren

batteren , batteren , intransitief werkwoord , schelden, kijven, twisten, tegenspreken. Al dat gebatter helpt u niets, ze heeft al wat afgebatterd, hoor ze weer eens batteren.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
batteren , battere , druk hardlopen [battre Fr.] Op klompen ’slaan’ op straat.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
batteren , battere , baddere , werkwoord , 1. Weer en wind trotseren. Door sneeuw, modder, plassen e.d. lopen of hollen. 2. Jakkeren, met onnodige drukte te werk gaan. Mogelijk uit Frans battre.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
batteren , battere , batterde, haet gebattert , hameren, lawaai maken; gloeien, blaken. De zón batterde ós oppẹ prie: wij stonden in de blakende zon.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
batteren , baddern , battern , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook battern (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = baggeren, waden IJ moet niet aal deur de modder baddern (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
batteren , battern , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) = 1. dreunend lopen De peerde battert deur het laand (Bal), Hie hèurt de kinder battern lawaai maken (Sle) 2. waden, baggeren Die smerige jongen bint overal deurhen batterd (Rol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
batteren , batteren , slaan; afbatteren, afranselen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
batteren , bateren , ergens doorheen lopen (Apeldoorn).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
batteren , battere , werkwoord , snel lopen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
batteren , battere , battertj, batterdje, gebatterdj , 1. aanhoudend hard slaan of kloppen, beuken 2. hard werken , Sjei ins oet mèt battere: hou ’s op met lawaai maken.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
batteren , battere , werkwoord , battertj, batterdje, gebatterdj , bonzen, slaan zie ook begaffele, boense, dessele, flaatse, flaere, fómpe, hauwe, klaatse, klöppele, slaôn, stoeke, titse, toeke, toepe, vaege, vieme, wappe, watsje (Frans: battre – slaan)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
batteren , battere , werkwoord , lawaai maken, lopen, op en neer
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal