Woord: alleens
alleens , allens , allins
, Het zelfde, even eens, gelijk, om ’t even, onverschillig: alleens, al-eens, eigenlijk geheel eens, gelijk alleen, (al-een) geheel een is, Eng. alone. Vondel, Joseph in Dothan, 1692, bladz. 15: ‘’t Gewas valt niet alleens……’ Alleleens heeft I. de Harduyn, Uitgel. Dichtstukken, bladz. 51: ‘’T vaert met hem alleleens, ghelijck men kan ghemercken / Met ’t voghelken te sijn, ’t welck swaddert met zijn vlercken, / Ghetuymelt sijnd’ in ’t goor, daer ’t wel uyt waude syn: / Maer wat dat ’t doet, of niet, het is verloren pijn.’ bij wien men bladz. 6 ook al-alleen voor geheel alleen leest: ‘Ik ben van Sodoma den oirspronck all-alleen.’ Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
alleens , [eveneens, gelijkelijk] , allees , alleens
, ’t zelfde, gelijk, bv. krek allees = juist gelijk; ook = onverschillig; ’t is mij allees = ’t kan mij niet schelen; “Alleens wat tusschen beiden stun.” Staat voor: al eens, (al eender.) Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
alleens , [in gelijke mate] , allens , bijwoord
, evenveel, ’t is mî allens. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
alleens , [gelijk] , alens , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Geheel hetzelfde, gelijk. D(i)ee tw(i)ee brörs bint altît alens gekleed. Z(i)ee hebt alense kleeren an. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
alleens , alleens , alliens , (met klemtoon op een) , bijwoord
, Eveneens, gelijk. || Die kinderen bennen net alliens ’ekleed. – ’t Is mijn alleens, ’t is mij om het even. – Ook verderop in N.-Holl. en in Gelderl. nog bekend; zie Taalgids I, 103 en Taalk. Magazijn 2, 420. Vroeger was het woord zeer gebruikelijk; zie Ned. Wdb. II, 159. Ook als bijvoeglijk naamwoord: alliens. Gelijk. || Jan en Kees hebben alliense petten. – Gewoner in het gebruik van eveleens (bijwoord en bijvoeglijk naamwoord); zie aldaar. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
alleens , [gelijk] , alens , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Geheel hetzelfde, gelijk. D(i)ee tw(i)ee brö̂rs bint altît alens gekleed. Z(i)ee hebt alense kl(i)eeren an. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
alleens , alleis
, gelijk, eender; gelieke alleis: precies eender Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
alleens , allees , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, meervoud: alleeze , volkomen aan elkaar gelijk Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
alleens , alliens
, koppeling van al iens + eveneens, in de zegswijze ’t is moin alliens, het is mij om het even (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
alleens , ellings
, enne kiër. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
alleens , [gelijk] , allees , allèns
, gelijk. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
alleens , allies , allees
, hetzelfde. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
alleens , allies , alliens
, om het even. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: alliens. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is mien alliens ‘het is mij hetzelfde’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
alleens , allens , alliens
, gelijk van uiterlijk; geheel gelijk. Door bint gien twee alliens. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
alleens , [gelijk] , alleens , allens, alliens
, gelijk van uiterlijk, hetzelfde. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
alleens , allies
, al gauw zie ook lies Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |