elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: alias

alias , oalias , voor: iemand die veel houdt van gekscheren, plagen, sarren; ook voor: die gaarne een ander fopt, tot op de grens van bedriegen. (v. Dale: alias = vreemde, wonderlijke, aardige knaap of kerel.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
alias , oalias , olias , [zelfstandig naamwoord] , 1 een plager; een die gekheid maakt.; 2 een leperd, een valsaard. || olias
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
alias , alias , olias , 0 , aliassen, oliassen , gemene, onbetrouwbare vent, vlegel Wat is dat een alias, die vent (Zwe), Hij is een alias, holdt hum in de gaeten (Dwi); olias (Veenkoloniƫn) = jongen met guitige streken Dei jongen is ook een olias (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
alias , alias , zelfstandig naamwoord , de; jongen met gemene streken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
alias , alias , 1. gehaaid persoon; 2. onaangenaam persoon (Oldebroek, Wezep).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal