elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: akkermannetje

akkermannetje , akkermanneken , Wanneer al de schoven op een’ akker tot hoopen (bij rogge van schoven) gezet zijn, en er blijven nog eenige schoven over, maar niet genoeg om eenen vo
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
akkermannetje , akkermantje , [zelfstandig naamwoord] , z. Bouwmantje.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
akkermannetje , akkermantje , (Hoogeland) = baumantje, boumantje (Oldampt) = baumannechien (Stad-Groningsch) = witte kwikstaart, Motacilla alba; een trekvogel met zwarte en witte tinten en een blauwgrijzen rug (Schlegel p. 73). Oostfriesch akkermantje, wipstert. Zie ook Gr. Wbk. art. akkermantje.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
akkermannetje , akkermaanje stoultje , [zelfstandig naamwoord] , kakkenaanje stoultje. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
akkermannetje , akkermantje , zelfstandig naamwoord onzijdig , zie: baauwmantje. , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
akkermannetje , akkermenke , onzijdig , gele of veldkwikstaart, Motacilla flava.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
akkermannetje , akkermannetje , zelfstandig naamwoord , kwikstaart (KRS: Hout) Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 29). De naam akkerman(netje) komt ook voor in Oost-Friesland (Noord-Duitsland) en in Noord-Groningen. In Zuid-Groningen, Friesland, Drente, Overijssel en de Achterhoek (pers. mededeling Drs. G.D. Wansink) komt bouwmannetje voor en in de overige delen van Gelderland spreekt men van landman . Al deze namen karakteriseren de kwikstaart als het vogeltje dat de boer begeleidt bij het werk op de akker en dat op die manier aan zijn voedsel komt.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
akkermannetje , akkermännegien , kwikstaart.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
akkermannetje , akkermännegie , kwikstaart.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
akkermannetje , akkermènneke , witte kwikstaart. zie ook ploegdrijverke.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
akkermannetje , akkermännegien , zwart-bonte kwikstaart
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
akkermannetje , âkkermânnechien , kwikstaart. In Veessn praot ze van bouwmeistertien in plaetse van âkkermânnechien.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
akkermannetje , akkermenneke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , akkermennekes , - , kwikstaart , (witte kwikstaart) akkermenneke
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
akkermannetje , akkermènneke , kwikstaart, gele kwikstaart, witte kwikstaart
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
akkermannetje , äkkermännegien , zelfstandig naamwoord , akkermannetje, kwikstaartje. Zie ook: bouwmeestertien, kwikstaert.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
akkermannetje , akkermangien , akkermannegien, akkermannetje, akkermannetjen, akk , 1. (witte) kwikstaart; 2. staartmees.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
akkermannetje , akkermenke , akkermenkes , (verkleinwoord) witte kwikstaart, veldleeuwerik
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
akkermannetje , èkkermènneke , zelfstandig naamwoord , Henk van Rijen: witte kwikstaart (Motacilla alba); Eigenhuis Akkermannetje. Volksnaam voor Witte Kwikstaart en Gele Kwikstaart
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal