Woord: aftrek
aftrek , oftrek
, de toestel eener hanglamp waarmede zij op en neder kan gelaten worden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
aftrek , oftrek , 0
, aftrek ...dan kreej nogal wat oftrek (Hijk), Oftrek van de belasting (Eli) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
aftrek , [verminderen; afdak; in trek zijn] , oftrek
, oftrek hebben, gehoor vinden. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
aftrek , aaftrèk
, 1. aftrek 2. belangstelling van het andere geslacht; gein(en) aaftrèk höbbe – niet gevraagd worden bij het dansengeen belangstelling van d meisjes/jongens hebben zie ook sjans (1) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |