elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: afspeuren

afspeuren , afspeuren , (ofspeurǝ) , zwak werkwoord, intransitief , Van kleuren en kleurige stoffen. Helder afstekende bij het omringende. Zie Ned. Wdb. I, 1487, en vgl. speuren. || Wit band speurt erg of op zo’n rooie jurk.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
afspeuren , ofspeure , werkwoord , Ook: afsteken, opvallen, vooral met betrekking tot kleuren, aparte kleding e.d. | Die rooie hoed speurt puur of bai dat witte jassie. Weerom doen je die âre jurk niet an, je wulle zeker weer ofspeure.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
afspeuren , ofspeuren , zwak werkwoord, overgankelijk , afspeuren Zij hebt alles of espeurd en niks evunden (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
afspeuren , ofspeuren , werkwoord , heel veel speuren, bijv. We hebben alles ofspeurd
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
afspeuren , ofspeuren , ontdekken (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal