Woord: afschuinen
afschuinen , ofschunen
, afschuinen, inzonderheid schuin maken van een dijk, wal, muurwerk, enz.; ook Oostfriesch Vgl. v. Dale art. afschuinen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
afschuinen , òfschunen , [werkwoord]
, 1 hellen. Grond schuunt hier wat òf.; 2 schuin maken. Slootswalen òfschunen. || òfschòl Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
afschuinen , ofschuinen , ofschunen , werkwoord
, een schuine kant doen krijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
afschuinen , [bijwerken] , afschonzen
, afschuinen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |