elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aardappel

aardappel , erpels , Aardappelen.
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
aardappel , earpels , èrappels, eerpels, eerappels, èrpels , aardappelen. Westerw. eerpels.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
aardappel , eerappel , vrouwelijk , eerpel, èrpel , aardappel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
aardappel , eerappel , eerdappel, eertappel , eerappel (Ommelanden) = eerpêl = eerdappel (spreek uit: eer-dap-pel), eertappel (Oldampt, Westerwolde), waar men de d of t bij de tweede lettergreep trekt = aardappel; meervoud: eerappels, eerpêls; eerdappels, eertappels. – Vergelijking: ’n kleur hebben as ’t bloud van ’n eerappel, ook: kleur as eerappelbloud = eene bleeke gelaatskleur hebben, tegengestelde van: eene kleur as ’n roos; eerappels, of: eerdappels as aierdolen = aardappelen, geel van kleur en zeer kruimig zonder uit elkander te vallen. West-Vlaamsch eerappel = aardappel. Spreekwoord: ’n Mens is gijn eerappel, of: eerdappel = ieder wil wel wat genot hebben, de mensch is geen ongevoelig wezen, en meer bepaald: men kan niet vergen dat een jong mensch onverschillig is omtrent het andere geslacht. – Drentsch aerpels, Zuid-Nederlandsch eerpel; eerappels mit ’t bloode gad, aardappelen als middagkost, zonder spek, vleesch of visch; graustamde eerappels, zie: graustammen.
neiskookte eerappels = aardappels die gekookt zijn, ter onderscheiding van: opsteufde eerappels, en: opbroaden eerappels = gestoofde, en: gebakken aardappelen; wie eten van middag neiskookte eerappels, dei d’r overblieven broad wie t’oavend weer op.
smoorde eerappels = aardappelen die ongeschild met eenig vet in eene pan worden gedaan, en onder gedurig omschudden gaar worden gestoofd.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aardappel , eerappel , mannelijk , eerappels , Aardappels. Eerappels! was ook een uitroep, een soort van krijgsgeschreeuw bij het uitdeelen van klappen in het spelletje: “de bûr ü̂t ’t nö̀st”. Zie: négenwèkers.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
aardappel , aardappel , eerdappel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – Zegsw. Zijn aardappelen afgieten, wateren.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
aardappel , eerdappel* , eertappel , ook: eerpel [zie samenstellingen.]
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
aardappel , eerpĕl , aardappel.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
aardappel , eerappel , ieerappel , mannelijk , eerappels, ieerappels , Aardappels. (i)Eerappels! was ook een uitroep, een soort van krijgsgeschreeuw bij het uitdeelen van klappen in het spelletje: “de bûr ü̂t ’t nö̀st”. Zie: négenwèkers.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
aardappel , eerappel , mannelijk , eerappele , eeräppeltien , aardappel
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aardappel , aerəpəle ,   ,   , aardappelen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
aardappel , eerappel , eerlpels; irbels; ibbels; elfringen , [zelfstandig naamwoord] , aardappel. Eerappels poten, waiden of schovveln, ruden of kraben. Spr. n Mìnsk is gain eerappel = a. men wil wel eens een verzetje; b. een man is niet ongevoelig voor de bekoorlijkheden van het vrouwelijk geslacht. Hai zugt ter oet as ‘t bloud van n eerappel = hij is ziekelijk bleek; ook: as n verrödde eerappel. Eerappels òfgaiten = een kleine boodschap doen. Straatroep van de venters: Eerap en wòt Meel in de pòt. Eerappels achter hakken = knòllen in hozen. Eerappels met ‘t blode gat = zonder spek of vlees er bij. Tot de oudste soorten in de provincie behoorden de laange gelen en de rooie vlinten; daarna kwamen de elfringen of wolkammers, zummerroden, Bremer roden, Venloze roden of Venlozen, de jammen, de Berlieners, de Munsterzen of börgermunsters, de rooi zaizen of rozaizen en de Hambörgers. Bij ouden van dagen zijn nog wel bekend de groafkes of moeskes en in de veenstreken de widde en de rode roegen, ook wel de roege witten en rooien geheten. Op ‘t Hogeland had men de Grunneger kronen, de blaauwen en de geeltjes, en algemeen de kroepers, mooibluiers en tielkes. Nieuwer zijn de donkere Törken en de lichte Franzen, bekende eetaardappels. Toen kwamen ook de fabrieksaardappels op, 1875, eerst de Amerikoanen, daarna de makke bonen, d.i. magnum bonum, d.i. ‘t hoogste goed; dan kwamen de blaauwe reuzen, de richters, de De Wetten, de Deezies enz. Totdat het kweken van nieuwe soorten in de Veenkoloniën zelf ter hand genomen werd: aigenhaimers, rode star enz. Zie eerappelproefveld. Onder de tegenwoordig gekweekte aardappels de eerstelingen, de noordelingen en de Bevelanders; de limosa was een nieuwe soort vroege aardappel. Fabrieksaardappels zijn: triumf en ultimus (van boeten swaart, van binnen verröt, volgens een kenner). Telkens komen nieuwe soorten op. ‘t Eerlpelschillersmes = ‘t eerappelschildersmeske.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aardappel , earpl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , earpl , earplken , aardappel; earpl moal, sober maal, aangeboden aan de gevers van aardappelen aan iem. die geen wintervoorraad had; earpl met knoopsgeatr, stamppot van snijbonen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aardappel , érrepel , élleper, érpel , érrepel/piepers uutdoên aardappel(en) rooien; aardappel(en) Énnen élleper en veul élleper. Een aardappel en veel aardappelen; aardappel(en) énnen érpel en veul érpel.; érrepels in de pan gebakken aardappelen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aardappel , eerappels , eerbels , aardappelen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
aardappel , arepels , aardappels
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
aardappel , eerappel , eerdappel , zelfstandig naamwoord , Aardappel. Zegswijze ’n mens is gien eer(d)appel (al is ie mit ’n stokkie poôt), een mens heeft nu eenmaal zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Meervoud eerappele, eerdappele, in de zegswijze ’t is deer kouwe eer(d)appele, gezegd van lieden met kale kak. Verouderde dialectische variant irpte. | Hoeveul snees irpte moet ie rôde? (W.F.O.N. 9, 164).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aardappel , aerpel , mannelijk , aerpel , aerpelke , (in meervoudsvorm ook “piepesj”) aardappel. ’ne Minsj is geinen aerpel: de mens is een redelijk wezen. Väöl klein aerpel völlen ’ne zak: vele kleintjes maken één groot. De sjtómste boer haet de dikste aerpel: beter een ons gelu
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aardappel , aerpel , erpel , petat
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
aardappel , érpel , aardappel; érpel in de paan, in schijfjes gebakken aardappelen; érpele poote, aardappels poten.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
aardappel , èèrepel , zelfstandig naamwoord , aardappel - aardappels. Enkel- en meervoud zijn hetzelfde. D’èèrepelfooi was een feest dat door de boer en zijn helpers werd gevierd als d’èèrepel (aardappels) gerooid waren. D’èèrepelbèn (ook: schèlbèn) was een tenen mandje waarin de aardappels geschild werden met ’t schèlmèske (schilmesje). Zegswijzen: D’èèrepel koome-n-öt. Er zit een gat in je sokken. Wè kiesde: èèrepel of lòòf? Wat kies je: ’t een of ’t ander. Zie ook: aaj en afgiete.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
aardappel , erpel , èrepel, eerpel , zelfstandig naamwoord , (KRS: Wijk), eerpel (KRS: Lang), èrepel (LPW: Lop) 1. aardappel (KRS: Wijk, Lang; LPW: Lop) Zie hoofdstuk 4, punt 10: gewassen . 2. (zn) klein kind (KRS: Wijk).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
aardappel , eerappels , eerpels , aardappelen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aardappel , jappel , eerpels, etjappel , aardappelen; * jappel met blote gat: aardappelen zonder vlees erbij; jappel met jappel: alleen aardappelen; etjappel: consumptieaardappelen
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aardappel , erpel , eerappel, eerpel, èerpel, èerappel, ierpel, jerpel , erpel (Zuidoost-Drenthe) , Ook eerappel (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), eerpel (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe), èerpel (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), èerappel (Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drents zandgebied), ierpel (Zuidwest-Drenthe, noord), jerpel of jeppel (Zuidwest-Drenthe), jöppel (Zuidwest-Drenthe, zuid) = aardappel Wie hadden van het joor veul klaine eerappeltjes (Vtm), Ze eten alle dagen èerappels met de blote kont zonder vlees of spek erbij (Coe), De kontreleur kwaamp te eerpel prikken in de oorlog maakte ze ongeschikt voor verkoop (Eli), In vrogger jaoren, as de èerpels der uut waren, krege wij euliekrappen (Koe), ...sukelaomelk of aniesmelk, later euliebollen (Sle), Erpel kuj krabben, schellen, schrappen, roon, opschudden, sorteren etc. (Sle), Eerappels opsteken met een vork de aardappelplant lossteken, zodat de aardappels gemakkelijker konden worden gerooid (Bov), Aj remmetiek hebt muj een klein eerpelie in de buse stikken. As hij dan hielemaole uut edreugd was, mus de remmetiek ook weg wèzen (Ruw), Een eerpel weur vroeger wal bruukt um een vlieger met te plakken (Hijk), ...veur bestrieding van waorten (Row), ...as bindmiddel in bijv. snert (Nor), ...um een regenton met dicht te stoppen (And), ...as plaksel bij het behangen (Bei), ...veur brandwonden (Eri), ...bij kopzèer een plakkie erpel an de slaopen, dat bleef wal plakken (Sle), Wilde èerappel nachtschade, Solanum (wk) *De domste boeren hebt de dikste eerpels (Bro); De mooiste èerpels ligt baoven in de maande (Rui), zie ook ei; Die zien lichaom bewaart, bewaart gien rottige èerpel (Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aardappel , erpel , elper , aardappel. mv. erpel, elper. zie ook erpel. De elper afgiete, gaan plassen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
aardappel , eerappel , eerpel , (Kampen) aardappel. Dan eet ie maar eerappels met blote konten ‘dan eet je maar alleen aardappels’ (gezegd wanneer iemand de groente die op tafel staat niet lust). Ook: eerpel (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aardappel , èèrpels , zelfstandig naamwoord , aardappelen, spr Jot, ’t zèn èèrpels! Nou, je kunt me nog meer vertellen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
aardappel , eerpels , aardappels.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aardappel , érrepel , aardappels , Dé duu’tie wél tusse de soep én de érrepel. Dat doet hij wel tussen de soep en de aardappelen. Dat doet hij in een ommezien, maar je moet niet nauw kijken.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
aardappel , eerpel , eerappel, eerdappel, eerpel-, eerappel-, eerdappel , zelfstandig naamwoord , de; 1. aardappel, vrucht van de aardappelplant 2. aardappelplant
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aardappel , aerepel , errepel, erpel , zelfstandig naamwoord , aerepels, errepels, erpels , aerepeltie, errepeltie, erpeltie , aardappel Een goeien aerepel is blommeg Een goede aardappel is kruimig; aerepels mè blôôte voete Een vlees- en groenteloze maaltijd; aerepels ofgiete Pissen, urineren ’t Is een hêêle toer om teege de wind in de aerepels of te giete Het is een hele toer om tegen de wind in te urineren; ’t Is mis metten errepel Het is mislukt, ook gezegd als iemand ziek is (oorspr.: De aardappeloogst is mislukt); Een kwaoien errepel Een opstandig mens; Een meñs is gêên errepel al istie medden stokkie gepoot Vorm van excuus aanbieden; een mens blijft maar een mens; errepels met blôôte voete Aardappelmaaltijd zonder groente of vlees; De domste boere hebbe de grôôste errepels Degene die de domste opschepperige praat doet wordt geloofd; uitdrukking In d’n aerepel Tijdens de aardappelrooitijd [O] Amme demee in d’n aerepel nog maor wat goed weer hebbe Als het straks tijdens het aardappelendelven nog maar goed weer is ’t Is mis mettun aerepel wil zegge dattut een natten herrewst is met een moeileke rooitijd Het is mis met de aardappel wil zeggen dat het een natte herfst is met een moeilijke rooitijd Zie ook delft, den
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
aardappel , êrpel , êrappel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , êrpele, êrappele , êrpelke , aardappel , êrpel Zw: 1. De êrpele koëmen oét: je hebt gaten in je sokken. 2. 'nne Mêns ês gèinen êrpel, en toch trölle ze mêt 'm: men krijgt vaak veel te verduren. 3. 'r Ês niks aanders gewènd es êrpele mêt de sjel: gezegd van een opschepperig iemand.; êrappel
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aardappel , errepel , erpel , aardappelen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
aardappel , èrpel , èrrepel , èrpels , aardappels
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
aardappel , erpel , aardappel.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
aardappel , eerpel , eerappel, eerappel-, eerpel- , zelfstandig naamwoord , aardappel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aardappel , èèrepels , aardappelen , d’èèrepeleters van Van Gogh = de aardappeleters van Van Gogh (het wereldberoemde schilderij)-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
aardappel , èrpel , èrpel , 1. aardappel; 2. in èrpel afgiejte pissen. Plat taalgebruik; 3. in niks gehad ás klèèn èrpel niets anders gehad dan kleine aardappelen , Unne méns is ginnen èrpel. Een man is geen aardappel. Een aardappel plant zichzelf voort. Een man doet het liever zelf.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aardappel , èèrepel schëlle , aardappelen schillen
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
aardappel , eerpel , eerappel, eejpel, erepel, aerpel, aerepel , 1. aardappel; eerpels op stam, ongerooide aardappels; een grote eerpel ineslikt hebben, van de nieje eerpels esnoept hebben, zwanger zijn; 2. gat in een kous of sok; hee hef een eerpel op bo(r)d laoten liggen, hie het z’n eerpels niet op, hie hef ’n eerpel te vulle egaeten, hij heeft een gat in een kous of sok.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
aardappel , èrpel , éérpel, elper , zelfstandig naamwoord , aardappel (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland); éérpel; aardappel (Tilburg en Midden-Brabant; West-Brabant); ); elper; aardappel (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
aardappel , aerpel , mannelijk , aerpel/aerpele , aerpelke , aardappel , Aerpele inne zök höbbe: gaten in de sokken hebben. De stómste boere höbbe de dikste aerpele.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
aardappel , aerpel , zelfstandig naamwoord , aerpele , aerpelke , aardappel; aerpele óngere deksel – rauwe aardappels, in schijfjes gesneden, gebakken in een koekenpan met deksel; de stómste boer hiët de diekste aerpele – je hoeft niet altijd geleerd te hebben om in je vak succes te hebben; doe höbs de aerpele neet opgegaete 1. je hebt de aardappels niet opgegeten 2. je hebt een gat in je kous; de aerpele kómme(n) t – 1. de aardappels komen uit 2. je hebt een gat in je kous;
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
aardappel , aerpel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , aerpel , aerpelke , aardappel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aardappel , èèrepel , zelfstandig naamwoord , "ook in het meervoud vaak zonder s; aardappel(s); • Gewas uit de familie der nachtschades - solanum tuberosum; • Weijnen, Dialectatlas: Uitgangsloos meervoud in Tilburg: 'èrpel' (blz.118); • Dirk Boutkan: plur.: èèrpel, maar 'èèrpels' na een specifiek aantal (55); • Jan Jaansen - ...z'n stiefmoeder gaaf 'm alle daogen meer slaog dan erpels... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939); • Cees Robben – En èrrepel... de biste... (19550716); • Cees Robben – Den lompsten boer hee aaltij de grôôtste èèrepel... (19811218); • Cees Robben – Vleje-week-vrom waren oew (...) èèrepel glaozig... (19680209); • Cees Robben – En vandaog wil ik slaoi mee juin meejaai meejèèrepel... (19810902); • Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – èèrepel - aardappel; • WBD I:1436 aardappels: 'èèrpels'; • WBD III.2.3:111 'aardappel' = idem; ook 'pieper'; Spelling met '-appel'; • Toen kwamen er èrappels mee gebraojen worst... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30); • Cees Robben:  daor zèn d'èèrdappel, diep omgeploegd; • Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  èèrdappel (uitspr. èèrappel, èèrpel) zelfstandig naamwoord m. aardappel; Uitdrukkingen; • Pierre van Beek - de èèrepel afgiete - een plasje doen; • WBD III.1.1. lemma urineren  - frequent: vooral noordelijk Tilburg – de aardappels afgieten; • Pierre van Beek: zolang èrpels zetten as ge mist hèt - zolang moglijk doorgaan; • Frans Verbunt: èèrlep of loof - komt er nog wat van? kiezen of delen; • Mandos, Brabantse Spreekwoorden: Sopt hier oewen èèrpel mar in (Pierre van Beek:, Tilburgse Taalplastiek 1969) kaartterm, gezegd door een rikker die acht slagen speelt. • Cees Robben - 't Is me wè lekkers...' zei Kupke met de spot in zijn ogen..., hoe grôôter de èèrpel... hoe lomper den boer...! (Cees Robben – De Prent van de week in het Zilver; 1981); • Verbunt - De lompsten boer tilt de grotste èèrpel. (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); • Verbunt - Zo lang èèrpel zette agge mist hèt. (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); • Verbunt - Meej den dieje bènde ok nòg nie òn de nuuw èèrpel. Met hem kun je nog heel wat meemaken. (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); • Verbunt - Zo lillek as ene mòttegen èèrpel. (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); • Verbunt - Zo schèènhèlleg as enen duuvel die zen èèrpel in wijwaoter kokt. (Zo scheinheilig als een duivel die zijn aardappelen in wijwater kookt.) (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); Werkzaamheden; • Lodewijk van den Bredevoort - In et naojaor moese we meej èèrpel gaon steke, dè wil zeggen, onze vadder staak ze meej zunne riek èùt en wij moese ze in et zaand zuuke, opraope en in de maand gooien. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); • Nel Timmermans - Verder kwaam er ene èèrpelboer meej en èrdkèèr meej en pèèrd erveur, die belde nie on de deur mar had zelf en bel bij em èn hij riep hil de tèèd èèrepul, èèrepul, Pauke Verhaage was dè. (Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt; CuBra; 200?); • Mandos, Brabantse Spreekwoorden: meej Peeter èn Paulus gòmme èèrpel prutte (Kn'50) = 29 juni gaan we aardappels uit de grond halen; Oude aardappelsoorten; • Dialectenquête 1876 - klaaièrrepels (è = lang); • WBD I:1446 blauwputjes: 'blouputjes'; • WBD I:1446 rode witbloem: 'rooj witbloem'; • WBD I:1446 bleke rode: 'blaeke rooj'; • WBD I:1448 putjesaardappels: 'putjesèèrepel'; • WBD I:1448 zandjannen: 'zaantjanne'; • WBD I:1448 kralen: 'kraole'; • WBD III.2.3:113 'ongepelde erpel' = aardappel in de schil; Bijnamen; • Karel de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - èèrpel-Merie = bep. aardappelverkoopster (blz.88); • Karel de Beer - Zo is het bekend dat Èèrpel of Lôonse Merie heel wat jaren regelmatig vanöt de Klaaj (dit is het rivierengebied boven Wòllek ofwel Waalwijk) naar Tilburg trok om in het noordelijk stadsdeel aardappelen te verkopen. Zij overnachtte dan in café Bert van Dal omdat de weg terug te lang was. Dit deden méér kooplieden van buiten de stad, ook bijvoorbeeld in et Wit Pèrdje, en je kon er vergif op innemen dat zij een deel van de opbrengst daar achterlieten. (2002, Bijnamenboek Tilburg, website; Bijnaam van de maand mei 2002); • Verbunt - Kaawèèrpelbuurt - villapark, oude bijnaam voor Zorgvlied. (Verbunt, Tilburgs voor Tonpraters 7e, 1996); • Lodewijk van de Bredevoort - Vetarm zô zo’n dieet in deze tèèd hiete, geleuf ik, ofwel kaauw èèrpelbuurtvrete. (ps. van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Jeugdherinneringen van een gewone volksjongen; Tilburg 2006.); Gereedschap; • WBD I:1451 (Hasselt) poothout: 'éérepelpin'; (183) érrepelpin; • WBD I:1456 aanaardploeg; 'éérepelploeg'; • WBD I:1461 drietandige aardappelhaak: 'errepelhaok'; Hasselt: drietaant; • Cees Robben:  dès gemak om èèrepels te zètte [namelijk een knecht met een houten poot]; Overdrachtelijk gebruikt; • WBD III.1.1:114 'aardappel' = adamsappel; Samenstellingen; zie De samenstellingen met 'èèrepel' in het eerste lid staan hieronder; Samenstellingen met 'èèrepel' in het tweede lid; • kuusèèrepel - voor varkens gekookte aardappelschillen; • putjesèèrepel - mottige aardappelen; WBD I:1448 'putjesèèr?p?l' - putjesaardappels (bep. soort); • vèèrekesèèrpel - varkensaardappelen; Van Delft - - ""As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat eeters"", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Frans Verbunt (1996) - slechte aardappelen, goed genoeg als varkensvoer: kuusèèrpel; • zètèèrepel - pootaardappelen; Frans Verbunt (1996) - pootaardappelen; Stadsnieuws -  Tis èèrmoej agge oe zètèèrepel moet opeete - Het betekent armoede als je gedwongen bent je pootaardappelen op te eten (080209)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
aardappel , arepels , die haalt de nieuwe arepels niet; daar gaat het niet zo goed mee
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal