elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aanwinnen

aanwinnen , [verbetering verkrijgen] , anwinnen , sterk werkwoord , beteren, van een ziekte.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
aanwinnen , anwinnen , toenemen, in krachten, in beterschap, van een zieke; ook: melk geven; kou is oarig anwōnnen = geeft meer melk dan voor eenige weken of dagen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aanwinnen , aanwinnen , onovergankelijk werkwoord , 1 aanwinnen, langzaam beteren. Zaike wint aal doagen n beetje aan. Schertsend: ‘t aanwinnen is doan = hij is over zijn beste jaren heen; 2 groeien. Winnen joen swienen al wat aan?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aanwinnen , aanwinnen , overgankelijk werkwoord , Laand aanwinnen = inpolderen of ontginnen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
aanwinnen , anwinn , werkwoord , vooruitgaan
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aanwinnen , anwinnen , verschijnselen dat de bevalling van b.v. een koe nabij is.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aanwinnen , anwinnen , wun an, an ewunnen , verbeteren, vooruitgaan; * de koe is oarig an ewunnen: de koe vertoont tekenen van een naderende bevalling.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aanwinnen , anwinnen , sterk werkwoord, overgankelijk , vooruitgaan, vorderen, toenemen De kou wint an (Row), De iemen wint aordig an op het heden halen veel honing (Sle), Ik bin wel anwunnen in een week gegroeid (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aanwinnen , anwinnen , 1. toenemen, met name in gezondheid. Ik bin an oe ewunnen ‘je ziet er beter uit dan een tijdje geleden’; 2. ‘rijp’ worden van dieren, voor de geboorte van een jong
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aanwinnen , anwinn , aansterken, beter worden. Hie wint mooi an, hie is gauw buutn gevaor.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aanwinnen , anwinnen , werkwoord , 1. groter worden, zwellen 2. meer opbrengst leveren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aanwinnen , anwinnen , 1. aansterken, beter worden; 2. meer worden; 3. verkrijgen; 4. vooruitgaan (in zaken).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal