elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aankruimelen

aankruimelen , ankrummeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuid-Drenthe) = 1. alsmaar bezig zijn en langzaam vooruitkomen Het geet niet zo hard mèer, mor wij krummelt staorig wat an (Hijk), Hij is toch beheurlijk ankrummeld op die boerderij (Pdh), Laot hum maor krummeln! hij komt er wel (Row), Zij krummelt mar wat an en komt nooit klaor (Eri) 2. langzaam in aantocht zijn Daor kwaamp hij ankrummeln (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aankruimelen , ankrummelen , werkwoord , 1. voortdurend moeizaam of stuntelig rijdend of lopend gaan 2. opschieten met het lopend of fietsend gaan 3. langzaam bezig zijn met dingen 4. met kleine dingen bezig zijn
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aankruimelen , [langzaam zijn] , ankrummelen , 1. langzaam werken; 2. langzaam, met kleine stapjes komen aanlopen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal