elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aankrijgen

aankrijgen , [aanpakken, toetasten] , ankriegen , aanpakken, toetasten; ’t volk dat er oet giet (te gaasten) wet van ankriegen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
aankrijgen , ankriegen , (aankrijgen); term bij het tikspel: ik krieg an! = let op, ik kom er aan! doe mōst ankriegen! zooveel als: gij moet ons zien te tikken, dat is met de hand aan te raken. – Ook = krijgen, aanvatten met het doel om ’t aan een ander over te reiken: krieg dat mest ijs even an.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
aankrijgen , ankrîgen , Aankrijgen, toetasten, nemen, zich bedienen. Nu moj u n(i)eet laoten nögen; nu moj maor ankrîgen; ’t st(i)eet d’r vör.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
aankrijgen , [aandoen, nemen, in werking stellen] , ankrîgen , Aankrijgen, toetasten, nemen, zich bedienen. Nu moj u n(i)eet laoten nögen; nu moj maor ankrîgen! ’t st(i)eet d’r vö̂r. Aan het eind bv. Ook: verliezen. Ȋ hebbet ’r anekrégen, u ei is kapòt (bij het eiertikken met Paschen).
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
aankrijgen , ånkriigen , kreeg ån, ånekriiegen , aanpakken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
aankrijgen , ankrieng , werkwoord , vastpakken, in ontvangst nemen. Krieg an!, bedien je! tast toe
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
aankrijgen , ankriegen , er op achteruitgaan (gezondheid).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
aankrijgen , ankrieng , kreeg an, an ekreeng , aankrijgen; * hi hef t’r an ekreeng: hij is afgevallen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
aankrijgen , ankriegen , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. toetasten Non moej ankriegen, wij neugt niet weer tast toch toe (Sle) 2. aankrijgen van kleding etc. Hij kreeg de kleren van zien bruur an (Zwe), Ik kan dei schounen nich ankriegen, ze bunt te klein (Bov) 3. aan de gang krijgen Ik kun de laamp niet ankriegen (Wes) 4. ontvangen Wij hebt nog gien sukker weer ankregen (Eex) 5. onderspit delven De erpel kriegt het er non toch an de ziekte komt er nl. in (Emm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aankrijgen , ankriegn , 1.aankleden. Kun ie de jâsse ankriegn? 2. in de handen nemen of vastpakken. Krieg ’t boek mâr an en zek mâr wat ik oe schuldeg bin. 3. de nederlaag lijden bij een rechtzaak of in een wedstrijd. Hie hef de pertieje der anekreegn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aankrijgen , ankriegen , werkwoord , 1. nemen door vast te pakken 2. toetasten 3. aantrekken 4. aan het lichaam krijgen 5. aan het branden krijgen, in werking stellen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aankrijgen , [aan het lichaam krijgen] , ankriegen , werkwoord , op zijn brood krijgen, in Uitdr.: IJ ef de biecht an-ekrègen ‘men heeft hem eens goed de waarheid gezegd’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aankrijgen , [pakken; nederlaag lijden] , ankriegen , 1. ter hand nemen; 2. nederlaag lijden (Oldebroek, Wezep).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal