elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aankomeling

aankomeling , aankomeling , (ankòmmǝling) , zelfstandig naamwoord, mannelijk, vrouwelijk , Jongmens dat lidmaat van de kerkelijke gemeente wordt. || Hoeveul ankommelingen ben der van ’t jaar? De ankommelingen hebben vanavend en morgen vergaring (catechisatie). – Zie Ned. Wdb. I, 192 op aankomen, II 1.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
aankomeling , ankommeling , zelfstandig naamwoord , Aannemeling; kind dat zijn belijdenis doet.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
aankomeling , ankommeling , ankommer, ankomeling, ankomelink , ankommelingen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe). Ook ankommer (Zuidoost-Drents zandgebied), ankomeling (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën), ankomelink (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. opgroeiende jongen van ong. 14-18 jaar, beginneling. Het kan ook een meisje zijn (Zuidoost-Drents zandgebied) Bij ankommer denkt wij meer an een persoon en bij ankommeling meer an een groep (Sle), Zij hebt veer kinder en de oldste is al zu’n ankommeling ong. 16 jaar (Eex), Het is nog man zo’n ankomeling en no hef e dat al oethaold (Ros) 2. jongvee (Zuidoost-Drents zandgebied)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aankomeling , ankomelink , opgeschoten knul
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
aankomeling , ankommeling , jonge man van ongeveer negentien jaar. Hie is nog gien volslaegn vakman, ’t is nog ’n ankommeling.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
aankomeling , ankommeling , zelfstandig naamwoord , de 1. iemand die leerjongen is of kan zijn 2. jongen of meisje dat groot begint te worden/al wat kan helpen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aankomeling , aonkoëmeling , zelfstandig naamwoord, mannelijk , aonkoëmelinge , aonkoëmelingske , opgroeiend , (opgroeiende jongen of opgroeiend meisje) aonkoëmeling VB: Vuur zoe 'nne aonkoëmeling kêns te kompleet ekere maond 'n aander brook goën géle.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
aankomeling , ankommeling , zelfstandig naamwoord , 1. beginneling; 2. iemand die nog niet helemaal volwassen is.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
aankomeling , ankommeling , ankomelink , 1. puber; 2. adolescent.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal